Het begon toen ze als meisje in een Javaans interneringskamp verhalen begon te verzinnen, om de tijd te doden en de zinnen te verzetten, en het eindigde toen ze, als een van de grootste Nederlandse kinderboekenschrijvers van de eeuw, op 93-jarige leeftijd overleed. Tonke Dragt – met Annie M.G. Schmidt en Paul Biegel een van de belangrijkste auteurs van de naoorlogse Nederlandse jeugdliteratuur – stierf vrijdag in haar woonplaats Den Haag, „omringd door haar geliefde boeken en collages”, zoals haar uitgever zaterdagochtend meldde.
Haar bekendste boek, De brief voor de koning (1962), nota bene pas haar tweede gepubliceerde werk, werd een klassieker. Het bleef zes decennia lang in druk en kreeg in 2004 de eenmalige Griffel der Griffels, voor het allerbeste kinderboek in vijftig jaar. De drie miljoen verkochte exemplaren van het avonturenverhaal brachten meerdere generaties de liefde voor lezen bij.
Het is een archetypisch verhaal over heldenmoed: de jonge schildknaap Tiuri krijgt de opdracht om een belangrijke brief te bezorgen aan de vorst van een naburig rijk. De reis wordt een groot avontuur dat hem confronteert met zijn angsten en aarzelingen, met de moeilijke keuzes voor het goede. De brief voor de koning is een heerlijk verhaal, en gaat over de moed die hij, als gewone jongen op een ongewone queeste, aan de dag moet leggen – en zo over zijn volwassenwording. Dat is de grote betekenis die Dragts werk had voor de jeugdliteratuur: zij schreef, net als Biegel, een voor haar tijd nieuw type fantasieverhaal, waarin in aantrekkelijke avonturen grote, universeel-menselijke thema’s werden aangesneden. Ze stond in de traditie van fantasyschrijvers als Ursula Le Guin en J.R.R. Tolkien, maar zette die op geheel eigen wijze naar haar hand.
Ontsnappen uit de ellende
De kiem daarvoor was de verbeelding waartoe Tonke Dragt (Batavia, 1930) veroordeeld was in het interneringskamp, waar ze als twaalfjarige met haar moeder, zusjes en witte kat naartoe moest verhuizen. Voordien was het leven, als kind van een verzekeringsbeambte in de witte middenklasse van toenmalig Nederlands-Indië, goed. Ze ging het idealiseren, die ongerept woeste wereld van oerwouden met weelderige planten en klaterende watervallen. Daar school het avontuur, de vrijheid. In het kamp vond ze die in verhalen, die haar hielpen ontsnappen uit de ellende.
Lees ook
Dit is het artistieke vertrekpunt van schrijfster Tonke Dragt
Als achttienjarige emigreerde Dragt naar Nederland, en na een opleiding tot illustrator belandde ze voor de klas: decennialang zou ze naast het schrijverschap ook tekenlerares blijven. Orde hield ze door verhalen te vertellen – dat kreeg de branieschoppers wel stil. Die praktijk legde de kiem voor Verhalen van de tweelingbroers (1961), haar debuut als kinderboekenschrijver, en voor De brief voor de koning. Het werd meteen een succes, haar doorbraak.
Dragt werd vervolgens geen veelschrijver, maar werkte gestaag aan een secuur afgewogen, hecht verknoopt oeuvre, dat onmodieus en tijdloos was. Meteen in 1964 al schreef ze het Kinderboekenweekgeschenk: het piratenavontuur De blauwe boekanier. Later volgde het tot tv-serie verfilmde De Zevensprong (1966), over een schoolmeester die zijn klas spannende verhalen vertelt die gaandeweg werkelijkheid worden. Grensverleggend was het sciencefictionverhaal Torenhoog en mijlen breed (1969), waarin een onderzoeker landt op de planeet Venus, „waar wouden zijn als vuur zo heet, torenhoog en mijlen breed”.
Grensverleggend
Dat gold ook voor De torens van februari (1973), dat Dragt zelf als haar beste boek beschouwde. Het was een spel met fictie en werkelijkheid – Dragt was dol op spiegelingen en complexe dubbelgangersmotieven – en daagde de lezer uit met een gedachte-experiment over een spiegelwereld in een andere tijdsdimensie, waarvan de poort zich opende op schrikkeldagen, uitsluitend voor wie ‘het Woord’ kende en bereid was zijn geheugen op te geven.
Dat boek verlegde jeugdliteraire grenzen in zijn filosofisch uitdagende thematiek en symboliek: Dragt schreef voor kinderen met volwassen inzet en onderschatte haar lezers bepaald niet. Haar toekomstroman Ogen van tijgers (1982) schetst een gerobotiseerde en geautomatiseerde wereld, een beklemmende surveillancestaat die niet onderdoet voor het doembeeld van Orwells 1984. Dragt verwijst er ook naar de futuristische architectuurideeën van Constant Nieuwenhuijs en diens ‘perfecte’ toekomststad New Babylon – waar zij het hare van dacht.
Dragt kon wild fantaseren, maar bracht ook orde aan. Ze tekende gedetailleerde landkaarten en beschreef voor haar eigen plezier uitgebreid de verhaalwerelden die ze verzon, of „die ik ontdekte”, zoals ze graag mystificerend mocht zeggen. „In de woeste spinnenwebben van mijn fantasie is een exacte manier van denken mijn kompas”, zei ze in het boek ABC Dragt. Toch barsten haar verhalen vooral van de onopgeloste raadsels: het mysterie kon haar uiteindelijk toch meer bekoren dan de verklaring, het dwalen meer dan de uitkomst. Het spel stond voorop.
Vertaling
De betekenis daarvan was niet louter speels, het was ook de kern van haar wereldbeeld. In haar meest uitdagende jeugdboek, Aan de andere kant van de deur (1992), eerste van een bedoeld tweeluik, schreef ze over de ‘Januaraanse Ambassade’, een vrijplaats die zich buiten de tijd bevond. Daarmee wist ze kwantummechanica en het gedachte-experiment ‘Schrödingers kat’ (die in een gesloten doos zit en tot die geopend wordt dood én levend kan zijn) in de jeugdliteratuur te introduceren.
Hoofdpersoon Otto raakt zijn kat kwijt, en daar zat een jeugdherinnering van Dragt aan vast. De kat die ze ooit meenam naar het interneringskamp verdween ook spoorloos. „Een kat die wegloopt, is levend en dood tegelijk. Hij is dood omdat-ie weg is en levend omdat-ie nog altijd in je gedachten zit. En zo belanden die [herinneringen] dan in mijn boeken”, zei ze in een interview. „Alles is nog mogelijk. Dat is het mooie van schrijven.”
Over onmogelijk gesproken: in 2013 kreeg De brief voor de koning vijftig jaar na publicatie alsnog een Engelse vertaling en daarmee een onverwachte buitenlandse doorbraak, in 2020 gevolgd door een Netflix-serie. „Als ik het had geweten, was ik er misschien door geremd geweest”, zei Dragt toen in een van haar laatste interviews. Hoogbejaard genoot ze inmiddels in een verzorgingstehuis van haar talrijke poppenhuizen en van het knippen en knutselen van de weelderige collages, die ook in haar boeken terechtkwamen.
Dragts beloofde laatste boek De weg naar de cel verscheen nooit, waarmee het tweeluik altijd incompleet bleef, de raadsels voorgoed onopgehelderd. Sommige dingen bleken toch slechts in de verbeelding mogelijk.
Lees ook
Die schitterende Tonke Dragt