Ineens is ze weinig meer dan een silhouet. Maandagmiddag staat actrice Margijn Bosch voor een hoge wand van zwarte latten, en door de spleten tussen het hout schijnt het warme licht van een gloeilamp. Vanuit de zaal vergapen theatermakers Czeslaw de Wijs en Vincent van den Berg zich aan het ontstane schaduwspel: precies wat ze voor ogen hadden.
„We hebben het gepikt”, heeft dichter en tekenaar Erik Bindervoet ’s ochtends half grappend gezegd over de keuze voor de zwarte latten. „Geleend”, vond Bosch. De Wijs stelde voor: „Geciteerd.” Daar kon iedereen zich wel in vinden. Toneelgezelschap ’t Barre Land ‘citeert’ als het ware de Japanse kunstenares Oei (ook gespeld als Oi, of Ei): ze gebruiken haar schilderij Yoshiwara in de nacht uit 1844 als decorbeeld voor hun voorstelling over haar leven.
Het decor hebben ze een dag voor de première van Oei in de kleine zaal van theater Frascati in Amsterdam in elkaar gezet. Het schilderij Yoshiwara in de nacht is een van de favorieten van Bindervoet, die de toneeltekst schreef. Verspreid door de theaterzaal – op stoelen, in dozen, op zijn tekentafel – liggen de boeken die hij heeft verzameld over het werk van Oei en haar beroemde vader: Hokusai, de man die altijd wordt gezien als de schepper van de beroemde houtsnedeprent De grote golf van Kanagawa (circa 1830).
Lees ook
‘De grote golf’ is mogelijk niet van Hokusai, maar van zijn dochter Oi
In een van die boeken staat ook het referentiebeeld voor het decor. In Yoshiwara in de nacht – een van de weinige werken die zijn ondertekend met Oeis naam – schilderde Oei het uitzicht op een bordeel in de rosse buurt van het toenmalige Edo (tegenwoordig Tokio). Achter donkere tralies zijn anonieme sekswerkers zichtbaar in een zacht licht; van de glurende voorbijgangers is niet veel meer te zien dan hun donkere silhouetten.
Vaders schaduw
Oei ging de boeken in als de dienstbare dochter van een geniaal kunstenaar, en stond zo lange tijd in haar vaders schaduw. Maar dat beeld begint te kantelen: in 2023 opperde de Amerikaanse kunsthistoricus Julie Nelson Davis dat we ons moeten „openstellen voor de mogelijkheid dat niet Hokusai, maar zijn dochter Oei veel van de beroemde Japanse kunstwerken van ‘de late Hokusai’ gemaakt heeft” – De grote golf incluis.
Wie de golf ook tekende: het was sowieso niet het werk van één persoon. „In het familieatelier werkten veel verschillende mensen aan één kunstwerk”, zegt acteur Margijn Bosch. „Dat is bij ons ook zo.” Hun voorstelling Oei, waarin thema’s als vader-dochterbinding en kunstenaarschap een belangrijke rol spelen, is door vijf man gemaakt. Drie van hen staan straks op het podium: Bosch neemt de rol van Oei op zich, muzikant Stef van Es zit naast haar gitaar te spelen, en Bindervoet maakt aan de zijlijn tekeningen op vellen die hij afknipt van een grote rol rijstpapier.
Een greep uit de andere dingen die op het podium zijn uitgestald: een stel krukjes, een lampion, een waaier aan enorme vellen papier en een minireplica van de keukentafel van Bosch. Aan die tafel vonden alle voorgaande repetities voor dit stuk over het leven van Oei plaats. Een intentioneel zootje, want het atelier van Oei en haar vader was nou ook niet bepaald opgeruimd. Vader noch dochter had een voorliefde voor huishoudelijke taken. „Er zijn tekeningen van het atelier”, zegt Bosch, die veel van Bindervoets boeken heeft doorgenomen. „Het was er altijd een enorme puinhoop. Overal papieren, rotzooi en etensresten.”
Dat is nogal een contrast met de prachtig gestileerde werken die uit het atelier voortkwamen, waar Bindervoet naar kan blijven kijken. Naar „die gigantische passie en al het lawaai gecombineerd met verstilling. Als we aan Japanse kunst denken, denken veel mensen vooral aan kersenbloesem. Maar het is veel rijker dan dat. Die enorme stilering in de tekeningen, én die enorme hartstocht.” Zo verwijst Bindervoet in de toneeltekst onder meer naar een bekende prent van een vrouw die intens wordt bevredigd door twee octopussen.
Culturele appropriatie
Ook op andere manieren heeft de dichter Bindervoet zich laten inspireren door Japanse kunstvormen: de toneeltekst is geschreven in de stijl van de tanka, een gedicht dat bestaat uit vijf regels met een vast aantal lettergrepen. Eigenlijk probeerde Bindervoet een renga te schrijven, zonder zich ervan bewust te zijn dat je dat alleen samen met meerdere dichters kunt doen. Ook het lettergrepenschema van de renga bleek ingewikkelder dan Bindervoet aanvankelijk had begrepen. Zo moest hij concluderen dat de Japanse dichtkunst nog best moeilijk te doorgronden is „voor ons armzalige westerlingen”.
Daarover gesproken: een op Japanse kunsttradities geïnspireerd toneelstuk over Japanse kunstenaars, door een gezelschap zonder Japanse achtergrond, kan dat ook niet een beetje overkomen als… „culturele appropriatie?”, vult Bindervoet aan. Hij vindt van niet. „Deze voorstelling is ook niet folkloristisch Japans.” Bosch: „Het is eerder het idee van het atelier dat we in de voorstelling naar ons toetrekken.”
In dat tijdelijke atelier begint Bindervoet maandagmiddag alvast te tekenen, terwijl de rest van het gezelschap muziek en teksten oefent of verder experimenteert met de belichting. Op het rijstpapier verschijnen schetsen van Bosch, geïnspireerd door het boek dat Bindervoet naast zich heeft liggen; opengeslagen op een pagina met een houtsnede van Hokusai, die zijn laatste werken ondertekende met: „Oude man die gek is van tekenen”. Of misschien was het toch een werk van Oei, die de voorkeur gaf aan: „Juffrouw Teut”. Of, wie weet – was het een beetje van beiden.