N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Maandag is het tien jaar geleden dat het Rana Plaza-gebouw, als gevolg van bouwkundige fouten en corrupte bestuurspraktijken, in elkaar zakte net buiten Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh. Het duurde een nacht voordat het stof was opgetrokken. Toen bevond zich een groot gapend gat in het industriegebied van Savar. Van het acht verdiepingen tellende verzamelgebouw vol naaiateliers was alleen een berg puin over, bezaaid met lijken en zwaargewonden. De instorting van het gebouw staat te boek als de dodelijkste ramp in een textielfabriek ooit. Er kwamen zeker 1.130 mensen om.
Fotograaf K M Asad herinnert zich de ruim twintig dagen die hij rondom de rampplek doorbracht nog goed. „Het moet wel de verschrikkelijkste situatie zijn die ik ooit heb aanschouwd”, zegt hij aan de telefoon. Hij woont in Dhaka, en hoorde op de radio over de instorting. Hij spoedde zich naar Savar, met „een massa” anderen: nabestaanden, omwonenden en de reddingsdiensten. In de eerste dagen was er amper water of licht, veel voorzieningen waren eveneens verwoest. Aan weerszijden van de rampplek stonden andere gebouwen nog overeind. Via een gat dat reddingswerkers in een aanpalende muur hadden geslagen, wist Asad op het overgebleven stuk vloer van de tweede verdieping te komen. Een arbeider die hij daar aantrof – een man die klem zat tussen de muur en een omgevallen pilaar – bleek nog in leven. „Hij vroeg me om hulp, maar ik kon met geen mogelijkheid die enorme brokstukken verplaatsen, of bij hem komen. Ik kon deze man niet helpen, maar ik kon me er ook niet toe zetten een foto te nemen op die verdieping.”
De reddingswerkzaamheden werden na drie weken gestaakt, het identificeren van dodelijke slachtoffers duurde in sommige gevallen nog maanden. Ruim tweehonderd mensen werden nooit teruggevonden door hun verwanten, die dna afstonden om lichamen te kunnen identificeren. Bangladesh stelde een magere compensatie beschikbaar voor nabestaanden die hun verlies konden bewijzen. De omgekomen arbeiders waren vaak de belangrijkste kostwinners van hun gezin – hoe mager dat salaris ook was geweest.
De fabrieksramp vestigde de aandacht op de erbarmelijke situatie van arbeiders in de kledingindustrie in Bangladesh. Tegen lage lonen werkten veel van de arbeiders in gevaarlijke omstandigheden. Zo was het Rana Plaza gebouwd met ondermaatse materialen, waren de bovenste drie verdiepingen zonder veel zorg bijgebouwd en was de vergunning voor industrieel in plaats van commercieel gebruik op oneigenlijke wijze toegekend. In de verschillende textielfabrieken werden brandveiligheidsmaatregelen niet nageleefd.
De ramp leidde tot het Bangladesh-akkoord voor een veiligere industrie, tussen grote westerse kledingmerken, fabriekseigenaren en vakbonden in Bangladesh. De afspraken, die kort na de Rana Plaza-ramp tot stand kwamen, verlopen in oktober van dit jaar. In de afgelopen jaren is het akkoord meermaals verlengd. De internationale vakbondsfederatie IndustriALL wil dat meer bedrijven zich aansluiten, wat ook zou helpen bij aanstaande onderhandelingen over vernieuwing of verlenging van het akkoord. De uitkomst daarvan staat nog niet vast.
In een reactie aan NRC stelt de organisatie dat dankzij dat akkoord arbeiders steviger in hun schoenen staan: zij kunnen werk weigeren als dat in onveilige omstandigheden moet gebeuren, en ook het klimaat voor lokale vakbonden is verbeterd. De verschillende partijen maken juridisch afdwingbare afspraken over inspecties en veiligheidseisen. Nu zijn er echter zorgen of de textielwerkers in komende onderhandelingen wel sterk genoeg staan tegenover fabriekseigenaren of de regering in Dhaka: „Zij worden onvoldoende vertegenwoordigd in belangrijke overleggen.”
Eerder dit jaar concludeerden ook onderzoekers van de universiteit van Aberdeen dat sommige grote kledingmerken nog steeds naaisters uitbuiten. Na de pandemie zijn salarissen, ondanks wereldwijde inflatie, in veel gevallen amper verhoogd.
Voor fotograaf K M Asad waren grote ongelukken in textielfabrieken, of rampen onder de arme bevolking die in de industrie werkzaam is, niet nieuw. Nog geen half jaar voor de instorting van Rana Plaza woedde een grote brand in een andere fabriek in Dhaka, waarbij 120 mensen waren omgekomen. „Ik heb veel branden gefotografeerd, waarbij kortstluiting zorgt voor grote problemen. De arbeiders wonen vaak direct naast de naaifabrieken, in sloppenwijken in hutjes. Door vuur kunnen zij alles verliezen.” Hij noemde de serie foto’s die hij nam in Rana Plaza en andere kledingfabrieken ‘The Cost of Slavery’: „Ik denk dat te weinig naar deze arbeiders wordt omgekeken. De veiligheid van hun leven blijft een structureel probleem.” K M Asad won met het werk de eerste prijs in de prestigieuze jaarlijkse fotocompetitie Picture of the Year International (POYI), voor nieuwsfotografie.
In Savar is het gat dat het Plaza-gebouw achterliet, nog altijd te zien. Intussen is het strafrechtelijk onderzoek naar de ramp nog steeds niet afgerond. In 2015 werd aangifte gedaan tegen de eigenaar van het gebouw, Sohel Rana, die wist van problemen in de constructie van het complex, maar daarover loog en arbeiders alsnog dwong naar het werk te komen. De moordzaak tegen hem en veertig anderen lag vervolgens jaren stil. Deze maand werd bekend dat Rana op borgtocht vrij kan komen, maar dat besluit werd enkele dagen later weer opgeschort door een rechter van het hooggerechtshof van Bangladesh. Een hoorzitting over de mogelijkheid is gepland op 8 mei – in ieder geval na de herdenking van de ramp.