Thomas Eyck: ‘Het sojaoliekannetje voelt als een zielsverwant’

Designuitgever Thomas Eyck is ongeneeslijk ziek.

Foto Kees van de Veen

Interview

Thomas Eyck Designuitgever Thomas Eyck is ziek. Hij vertelt over zijn drijfveren, zijn bedrijf en zijn uitvaart: „Doen wat me raakt, dát is de basis van hoe ik leef.”

Een fraai gestileerde urn met deksel, op verzoek ontworpen door vormgever Aldo Bakker. Daarmee zal uitgever Thomas Eyck (58) na ruim zestien jaar zijn designlabel t.e. afsluiten. De urn, zijn 238ste product, verschijnt in een editie van tien genummerde exemplaren. Nummer 1 is voor hemzelf, zegt Eyck met een glimlach. „Ik heb Aldo ook om een kist gevraagd. Mooi maar niet te mooi, zei ik. Over de kist komt namelijk nog een prachtige vilten deken van Studio Dust.”

Hij houdt van bijzonder vormgegeven dingen om zich heen, zegt Eyck. „Ook op het laatst. Dat pretje gun ik mezelf.”

Met zijn vrouw Reina, raadsheer in Leeuwarden, beleefde hij in oktober nog een duikvakantie op Madagaskar. Tot 35 meter diep dook hij, geen centje pijn. In december kreeg hij een lelijk hoestje. Zijn huisarts vertrouwde het niet. Na een longfoto kreeg Eyck op 20 januari de uitslag: uitgezaaide longkanker stadium 4. Zonder behandelingen zou hij naar verwachting nog drie tot zes maanden leven.

Na twee chemobehandelingen voelde hij zich stukken beter en maakte alweer reisplannen: misschien kon hij in september nóg een keer naar Afrika. Maar de maand april verbleef hij in het ziekenhuis met longontstekingen, een bijwerking van de eerste immunotherapie. Hij stopte met de kuren en slikt nu alleen nog ontstekingsremmers. Eyck: „Dat klinkt misschien dramatisch, maar het geeft mij rust. De situatie is overzichtelijk: ik leef in reservetijd. Binnenkort gaan we met z’n tweeën een paar weken naar Frankrijk. Elke dag een stukje rijden, in mooie hotels slapen en lekker eten. Dat is nu mijn hoofddoel. Daarna zien we wel weer verder.”

Eyck is de belangrijkste uitgever van hedendaagse vormgevingsproducten van Nederland. Meer dan twintig designers ontwierpen op zijn verzoek producten die met ambachtelijke technieken als tingieten, vlaskaarden en rietvlechten tot stand kwamen. Van begin af aan waren de resultaten zo bijzonder dat het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen in 2017 een tentoonstelling maakte over de eerste tien jaar van Eycks bedrijf.

Thomas Eyck: „De situatie is overzichtelijk: ik leef in reservetijd.”
Foto Kees van de Veen

Hij is een laatbloeier, de weg naar zijn bedrijf zat vol hobbels en kuilen. Dat vertelt Eyck aan tafel in zijn achttiende-eeuwse Friese boerderij. Soms wijst hij om zich heen, naar de vele ontwerpen van zijn uitgeverij, zoals het veelkleurig streepjesbehang van grafisch ontwerper Irma Boom of de lampen van Christien Meindertsma.

Maakt de ziekte u boos?

„Ik heb precies veertig jaar gerookt. Op mijn achttiende verjaardag kreeg ik van mijn ouders een stereotoren omdat ik nooit gerookt had. Een paar weken later ging ik met vrienden kamperen in Renesse. Vanwege de muggen stak ik daar mijn eerste sigaret op. Ik verwijt mezelf niks. En Reina doet dat gelukkig ook niet. Als ik naar oude foto’s kijk, sta ik bijna altijd te genieten met een sigaret.

„Ik heb even moeten wennen aan de gedachte dat ik snel dood ga. Maar dat ik afscheid kan nemen van familie en vrienden en de regie heb over mijn uitvaart vind ik een godsgeschenk.”

Had u van jongs af aan belangstelling voor vormgeving?

„Mijn vader [ondernemer en kunstverzamelaar Jo Eyck, red.] had alleen lager onderwijs gevolgd. Voor hem een trauma: zijn kinderen moesten naar de universiteit. Toen ik een havo-advies kreeg, huilden mijn ouders. Na de middelbare school had ik geen idee hoe verder. Met veel moeite haalde ik daarna mijn atheneumdiploma. Een vriend die in Delft bouwkunde studeerde, nodigde me uit om daar een dag mee te lopen. Toen heb ik besloten daar te gaan studeren.”

En?

„Ik was diep ongelukkig in Delft. Ik had geen idee waar mijn passie lag en stortte me in het corporale leven. Om vijf uur ’s middags ging ik naar ‘de zaak’, naar de sociëteit. Slempen en brassen. Wat daar gebeurde was soms veel erger dan wat je nu leest over het Groningse studentencorps.

„Mijn redding was dat ik in mijn tweede jaar Reina leerde kennen. Zij stopte na een half jaar met bouwkunde en ging in Utrecht rechten studeren. Een eye-opener voor mij. Ik ben direct naar mijn ouders gereisd om te vertellen dat ik in Utrecht kunstgeschiedenis ging studeren. Zij sputterden dat ik later nooit een baan zou vinden. Maar ik zette door. Een cruciaal moment. Op mijn 23ste besliste ik voor het eerst zelf wat er in mijn leven gebeurde.”

Waarom beviel die studie wel?

„Ik stak lekker in mijn vel en had goede docenten. Toen de Akademie voor Industriële Vormgeving Eindhoven, nu de Design Academy, studenten zocht voor een onderzoek belandde ik in een intrigerende wereld. Op dat onderzoek studeerde ik af. Opeens liep het allemaal soepel.”

Met zijn bul op zak had Eyck opnieuw geen idee wat hij zou gaan doen. Hij werkte onder meer bij een kunsthandel annex lijstenmakerij, en bij de door zijn grootvader opgerichte verfgroothandel. Bij een bezoek aan de meubelbeurs van Kortrijk – „vormgeving bleef ik uit nieuwsgierigheid volgen” – zag hij een aluminium kast van de minimalistische Belgische vormgever Maarten Van Severen. „Zo prachtig en fragiel, het leek alsof zij zweefde. Ik besefte: vormgeving is mijn passie, daar moet ik iets mee doen.”

Korte tijd later werd hij verkoper in een hippe meubelzaak in Amsterdam. Tot op een dag een oude bekende binnenstapte, Jan Tichelaar, de toenmalig directeur van keramiekfabriek Tichelaar in Makkum. In Delft hadden ze in hetzelfde studentenhuis gewoond.

De keramiekfabriek wilde meer met moderne vormgeving gaan doen, vertelde Tichelaar. Of Eyck iemand wist die daarbij kon helpen. Toen hij dat ’s avonds aan zijn vrouw vertelde, zette die hem andermaal op het goede spoor. „Ze zei: Hallo, Thomas, wat denk je van jezelf?”

Zeven jaar lang hielp Eyck als marketingman om publiek te vinden voor de Tichelaar-producten van vooraanstaande vormgevers en architecten als Hella Jongerius en Ettore Sott-sass.

Waarom begon u in 2007 met uw eigen designlabel?

„Een vrijwel waardeloze grondstof als klei transformeren tot een waardevol product is fascinerend. Maar er zijn nog zoveel andere mooie materialen en ambachten. Ik stelde voor een sublabel op te zetten voor producten van tin, leer, glas en hout. Na enig nadenken zei Jan: we hebben onze handen vol aan keramiek. Zonder het ooit van plan te zijn geweest ben ik toen een eigen bedrijf begonnen.

„Ik maakte een vliegende start. Job Smeets en Nynke Tynagel, toen nog samen Studio Job, vonden het een eer om mijn eerste collectie te ontwerpen. En tijdens de beurs in Milaan mocht ik hun producten gratis exposeren in de galerie van Rossana Orlandi. Een jaar na de start maakte ik al winst. En in mijn topjaar, in 2017, zette ik meer dan een miljoen om.”

Wat stond u destijds voor ogen?

„Ik wilde opdrachten verlenen voor exclusieve ambachtelijke producten. De ontwerper, het materiaal en de betrokken ambachtslieden moesten even waardevol zijn. Omdat het zulke intensieve projecten zijn en ik vaak met de makers moest overleggen, wilde ik per se met Nederlandse producenten werken.

„Het kostte vaak moeite om de ambachtslieden te overtuigen. Die bedrijfjes werkten soms al honderd jaar op een bepaalde manier. Dan hield ik ze voor: als je de moderne tijd in wilt, zul je je moeten aanpassen en vernieuwen. Mijn opdracht zou voor een denkomslag zorgen, hoopte ik. Dat is helaas niet echt gelukt. Sommige van die ambachtelijke bedrijven waarmee ik werkte, zijn verdwenen.”

Hoe verloopt het ontwerpproces?

„Eerst bedenk ik een materiaal, zeg riet. Daar zoek ik er een ontwerper bij. Omdat riet zo’n hard materiaal is wilde ik graag een feminien handschrift: Scholten & Baijings. De ontwerpers laat ik vrij; zij bepalen wat voor soort producten het gaan worden. Bij problemen ga ik altijd voor de beste oplossing. Aan het eind reken ik wel uit wat een product moet kosten. Inmiddels weet ik dat ik mijn klanten kan uitleggen waarom sommige van mijn producten zo duur zijn. Toen Aldo Bakker met elektrolyse koperen tafelstukken wilde maken, leverde dat heel bewerkelijke producten op. Bijvoorbeeld een sojaolieschenker van 4.000 euro waarvan ik slechts vier exemplaren heb verkocht.

Kleine regeldingetjes, het normale leven, daar geniet ik van

„Mijn zus is galeriehouder. Zij zegt over veel items uit mijn collectie: ‘Het blijven gebruiksproducten.’ Met zo’n opmerking kan ik niet veel. Ik maak producten met een culturele meerwaarde, die je kunt voelen. Dat sojaoliekannetje heeft voor mij iets van een sculptuur van Brancusi. Ze voelt als een zielsverwant, het product voorbij. Toch vind ik het leuk dat ze ook heel fijn kan druppelen.”

Wilt u iets aantonen met uw ambachtelijk gemaakte producten?

„Toen ik net begon was herwaardering van het handwerk zeker een insteek van me. Maar welbeschouwd ben ik een egoïstisch ondernemer. Ik doe wat ik wil doen. En ik heb de overtuiging dat als mijn producten goed gemaakt zijn mijn klanten daarbij hetzelfde voelen als ik.

„Lang heb ik gestruggled om mijn weg te vinden. Dat me dat uiteindelijk lukte is een groot geluk. Doen wat me raakt, dát is de basis van hoe ik leef. Dat geldt voor hoe ik onze tuin onderhoud, hoe ik vakantie vier, voor mijn bedrijf, voor alles.”

Wat heeft u met uw label tot stand gebracht?

„Die tentoonstelling in het Zuiderzeemuseum vervulde me met trots. Maar ik lijd niet aan wat ik de obsessie van Jo Eyck noem. Mijn vader was een groot kunstverzamelaar en wilde iets nalaten, een museum in Limburg. Ik heb altijd mijn eigen plezier achterna gejaagd. Dat uiteindelijk 80 procent van mijn collectie in musea over de hele wereld is opgenomen, beschouw ik als fijne bijvangst.”

Zijn er dingen die u nog graag wilt doen?

„Nee. Ik heb een prachtig leven. Alleen een beetje kort. Graag had ik nog tien, twintig of dertig jaar langer geleefd. Maar als ik de ellende in de wachtkamer van het ziekenhuis zie, de jonge mensen daar die nog nooit verliefd zijn geweest, dan heb ik niks te klagen. Ik heb vrede met mijn situatie. Rust, dat is wat ik voel. Ik ben vooral bezig met simpele dingen. De heggen laten knippen, zorgen dat het houtwerk in het najaar geschilderd wordt. Kleine regeldingetjes, het normale leven, daar geniet ik van.”