Theaterfestival De Parade is met ‘Brabohop’, een drum ‘n’ bass-musical en Carnatische zang opvallend muzikaal

Recensie Theater

De Eindhovense editie van het rondreizende theaterfestival De Parade is lekker compact en gevarieerd, en meer dan ooit staat muziek centraal.

Collectief Ta Mère (Sanne Wallis de Vries, Suzanne Mateysen en Tessel Beek)
Collectief Ta Mère (Sanne Wallis de Vries, Suzanne Mateysen en Tessel Beek) Foto Erik van ’t Hof

Het nomadische theaterfestival De Parade, dat sinds de oprichting in 1990 veelal de vier grootste steden van het land aandoet, start zijn zomerse tour opnieuw in de vijfde stad van Nederland: Eindhoven. In eerste instantie kwam dat omdat het Museumplein in Rotterdam in 2020 niet beschikbaar was. Dit jaar hoopte het festival sowieso graag in vijf steden te spelen. Om enigszins onduidelijke redenen gaat dat toch niet door: volgens de gemeente Rotterdam kan het festival in kleinschalige vorm wel plaatsvinden, maar wil de organisatie daar niet aan.

Dat een compacte Parade echter bijzonder leuk kan zijn, bewijst de Eindhovense editie nu vier jaar achtereen. Het terrein naast het Parktheater is knus en biedt ruimte voor een kleiner aantal tentjes dan de andere edities, maar dat vermindert ook de keuzestress: met een beetje puzzelen kun je alles wat er op een avond te zien is gaan bezoeken, en je zo maximaal laten verrassen.

‘Brabohop’-duo Frino Foto Erik van ’t Hof

Het ‘Brabohop’-duo Frino is een lekkere binnenkomer. De Eindhovense act combineert elektrobeats met vlotte rap over uiteenlopende onderwerpen, zoals de buurvrouw die je in Brabant ‘tante’ noemt, een geestige rap over de opkomst en ondergang van schaakgenie Bobby Fischer en een satirische ode aan de sportschool. Toetsenist Koen Frijns en rapper Ruben den Brok zetten sterk in op typisch Brabants absurdisme, waarbij ze lekker de draak steken met zichzelf (omdat ze als Brabanders moeite hebben met emoties tonen pakken ze er voor een gevoelig liedje even speciaal ‘emotiestoelen’ bij). Frijns en Den Brok weten een ideale combinatie van bravoure en zelfspot te treffen en winden het publiek met gemak om hun vingers.

‘Fünf, sechs, alles Flex’ van Het Zuidelijk Toneel en Club Gewalt. Foto Sofie Knijff

Oók uit Brabant, ook ondersteund door stampende beats en óók volstrekt absurdistisch is Fünf, sechs, alles flex van Het Zuidelijk Toneel. De voorstelling is het derde deel van een Paradereeks van regisseur Sarah Moeremans, waarin ze steeds komedies van de negentiende-eeuwse Oostenrijkse auteur Johann Nestroy bewerkt en her-ensceneert. Net als het vorige deel in de reeks is de voorstelling een samenwerking met muziektheatergezelschap Club Gewalt, en dat leidt tot een bijzondere vorm: een volledig doorgecomponeerde drum ‘n’ bass-musical, waarin alle teksten gezingzegd worden met behulp van autotune.

Zo komen we terecht in een heerlijke klucht vol identiteitsverwarring en toevallige verbintenissen, die de zingende spelers met volle overgave volledig uit de bocht doen vliegen. De uitzinnige beats en onvoorspelbare ritmes maken de tekst bij vlagen moeilijk te verstaan, maar je wordt moeiteloos in de gekte meegenomen.

Banale scènes

Daar slaagt het collectief Ta Mère (Sanne Wallis de Vries, Suzanne Mateysen en Tessel Beek) een stuk minder goed in. In hun voorstelling Voor me leeftijd valt geen enkele lijn te ontwaren, waardoor het bij een reeks ideetjes blijft. Soms best leuk: het titelnummer bezingt zwoel een romance tussen de vijftigers en een jongere man, en in de song ‘Tranquille’ wordt de draak gestoken met de gedweeë passiviteit die vrouwen in hun hele leven door de samenleving wordt opgelegd. Maar je moet je ook door banale scènes over moederschap of zwak getroffen typetjes met accentjes worstelen, en vanwege het gebrek aan samenhang vervliegt de voorstelling meteen.

Fluid van dansgezelschap Kaplanarts Foto Sevenja van den Bogaard

Fluid van dansgezelschap Kaplanarts is dan weer extreem helder in haar focus. In de voorstelling worden een mannelijke danser en een vrouwelijke zanger tegenover en naast elkaar gezet, waarbij de felle, harde bewegingen van de man tegenover de rustige aanwezigheid en bedwelmende Carnatische zang van haar komen te staan. Dat levert een mooie confrontatie op, maar het is jammer dat choreograaf Kalpana Raghuraman alleen de danser meer fluïde laat worden: waar hij een ontwikkeling naar meer zachte, vloeiende bewegingen doormaakt blijft de zanger van begin tot eind vrouwelijk. Dat de titel zo uiteindelijk alleen op de man slaat is een gemiste kans.