Ze zou nog even kijken of alles goed hing. 1960, Warschau. Een uurtje voor de opening van haar tentoonstelling stond ze op de stoep. De deur was op slot. Ze kon niet naar binnen. Haar werk binnen, zij: buiten.
De eerste solo van Magdalena Abakanowicz (1930-2017) werd nog voordat die geopend was gesloten door de autoriteiten. Het was 1960 en iedereen had gedacht dat haar werk wel tentoongesteld kon worden. Doeken, of lappen stof beschilderd met abstracte, organische vormen in aardse tonen op een donkere achtergrond hingen in de twee kleine ruimtes van de Galeria Kordegarda, gehuisvest in een voormalig paleiselijk wachthuis. Maar de autoriteiten vonden het te ‘formalistisch’. Het werk ging helemaal niet over het socialistische gedachtegoed, terwijl dat nou juist de bedoeling was van kunst, vonden de autoriteiten. In de jaren vijftig werd gehandhaafd op abstracte kunst: die mocht hooguit vijftien procent van een tentoonstelling beslaan. Die doctrine was na de dood van Stalin wat verslapt, maar Abakanowicz ervoer: het idee stond nog overeind.
Nu, 65 jaar later, hangen de werken weer in de galerie. In dezelfde Galeria Kordegarda hangen de beschilderde stroken stof, een paar ingelijste olieverfschilderijen op hout, organische vormen. Die schilderijen waren geen eindstation voor Abakanowicz: het waren opstapjes naar de textielwerken waarmee ze wereldberoemd zou worden. De keuze voor textiel was vooral een praktische: na de oorlog waren veel materialen duur, textiel was een bereikbaarder materiaal dan olieverf. Bovendien vonden kunstacademiedocenten het een geschikter materiaal voor vrouwen.
Sterkunstenaar
Na deze ‘valse start’ werd Abakanowicz een van de best verkopende Poolse kunstenaars ooit. Echt grote problemen had ze niet meer met de autoriteiten. Ze kreeg een internationale carrière, een postume oeuvretentoonstelling in Tate Modern in 2022, een plek in de canon als een van de pioniers van textielkunst. De kunstacademie in Poznan is sinds 2021 naar haar vernoemd.
Het zijn sculpturen die lijken te ademen, te leven, sculpturen waar je in lijkt te kunnen verdwijnen
In Brabant wordt haar werk nu getoond in een driedelige tentoonstelling: in Textielmuseum in Tilburg, het Noordbrabants Museum in Den Bosch, en één groot werk in het Provinciehuis van Noord-Brabant. De musea organiseerden een reis naar de stad waar zij werkte en leefde.

Haar meest bekende textielwerken zijn ‘Abakans’, grote geweven sculpturen van ruwe bundels stof in vagina-achtige composities, van soms wel vier, vijf meter hoog die ze aan de muur hing, of los in de ruimte. Het zijn sculpturen die lijken te ademen, te leven, sculpturen waar je in lijkt te kunnen verdwijnen.
Soms hangt haar werk in de eregalerij voor Feministische Pioniers. Een Abakan hing in 1969 bijvoorbeeld in het MoMA, met werk van andere vrouwen die met een nadrukkelijk feministische insteek werkten. En in 2007 was haar werk opgenomen in de reizende Wack! Art and the Feminist Revolution. Maar ze heeft zichzelf nooit feminist genoemd.
Warschau
Abakanowicz studeerde een jaar, 1949-1950, aan de academie in Sopot, een badplaats tussen Gdansk en Gdynia in. De weverij-afdeling waar ze onderwijs volgde sloot, en dus trok ze naar Warschau, waar ze in 1954 afstudeerde aan de kunstacademie. Ze zette haar eerste stappen als kunstenaar in een stad die zo goed als vernietigd was door de Duitsers. In Warschau nam ze haar tweede naam aan, Magdalena. Met Marta, haar eigenlijk naam, vreesde ze haar aristocratische achtergrond te verraden. Want landeigenaren, dat waren klassenvijanden.
Toch was ze er een, of: haar familie was het. Ze groeide op in een landhuis bij Nowa Krępa, een klein dorp iets ten zuiden van Warschau. Daar ging ze vaak de bossen in om hout te zoeken dat ze kon bewerken. Haar moeder was van Poolse adel, haar vader een Pools-Russische Tataar. De oorlog, vanzelfsprekend, tekende haar jeugd. In 1939 vielen de Duitsers binnen, in 1943 werd haar moeder in haar arm geschoten door een Duitse soldaat, in 1944 vluchtten ze voor het rode leger.

De gruwelijkheden van de oorlog, de kwetsbaarheid van het lichaam waarmee Abakanowicz in die tijd kennis had gemaakt, zouden in latere werken een onderwerp worden. Maar met haar textielwerken waarmee ze zich als kunstenaar vestigde, liet ze die ervaringen nog met rust.
De eerste expositie van haar werk in het buitenland was in Lausanne, op de Internationale Tapijt Biënnale van 1962. Drie jaar later vertegenwoordigde ze Polen op de biënnale van São Paulo, en werd ze aangesteld als docent aan de kunstacademie van Poznan. Daar bleef ze werken tot in 1990. Ze exposeerde veel in het buitenland, maar kreeg van het communistische regime niet altijd toestemming om met haar werk mee te reizen.
Textiel en ruimte
Textiel was voor Abakanowicz niet alleen het materiaal dat ze nu eenmaal voorhanden had. Textiel was de basis van álles. Het Textielmuseum in Tilburg, dat vooral werk uit de eerste twee decennia laat zien, verwijst met haar tentoonstellingstitel Everything is made of fiber naar een toespraak die Abakanowicz hield in 1978 bij een textielsymposium in Berkeley. „We are fibrous structures”, zei ze. Ze zag vezels als basis van niet alleen haar kunstwerken, maar van de hele organische wereld, planten, bladeren, weefsel, het menselijke lichaam. Toen Abakanowicz haar sculpturen van textiel maakte, werd textiel nog gezien als drager van afbeeldingen, iets waar je tapijten mee maakte. Textiel was nooit het beeld an sich. Zij ging verder.

Textiel moest de kijker ervaren, het moest niet plat tegen de muur hangen, maar liefst vrij in de ruimte, zodat het kon wapperen als er iemand langs liep, zodat de bezoeker het kon ruiken, van alle kanten kon bekijken, het liefst zelfs kon aanraken.
De ervaring van de ruimte was voor Abakanowicz onderdeel van het werk. De indeling van de ruimte ís het werk zelf. Zo heeft Abakanowicz haar tentoonstelling in 1960 ook benaderd: de indeling van de ruimte, de ervaring van de werken om je heen, het wapperen van textiel wás het werk.
Het huis, het brein
Het huis waar Abakanowicz vanaf 1989 tot aan haar dood woonde en werkte staat aan het eind van een korte straat in een rustige ambassadewijk in Warschau. Toen Abakanowicz en haar man, Jan Kosmowski, het kochten waren de buren vooral schapen, vertelt curator Marta Kowaleska. Zij is een Abakanowicz-encyclopedie, ze werkt bij de stichting die de kunstenaar oprichtte om haar nalatenschap goed te beheren. Nu is de grond duur en bebouwd.
Binnen, op de deur die naar de studio leidt, hangt een ingelijste foto van Abakanowicz met Hillary Clinton. Daarboven: Abakanowicz met een groep mensen, onder wie toenmalig president George W. Bush en zijn vrouw Laura Bush. „To Magdalena Abakanowicz, with best wishes”, staat onder aan de foto, gesigneerd door Laura Bush.
„We staan hier in het brein van Abakanowicz”, zegt Marta Kowalewska. Ze staat in de studio en gebaart in de rondte. Het huis van Abakanowicz is er nog min of meer zoals ze het achterliet. De studio is groot, licht, er ligt veel papier, brieven, documenten, spullen, spulletjes, videobanden, foto’s, er zijn schetsen, grote werken, kleine werken. Dus, het brein.

Twee assistenten, Tomasz Piątkowski en Stefania Zgudka, werkten decennia lang met Abakanowicz. Ze komen nog haast elke dag in het huis, dat niet is opengesteld, maar soms voor onderzoekers wel toegankelijk is. Ze zijn er om het op orde te houden, papieren uit te zoeken, informatie op te halen voor onderzoekers. In een werkruimte op een vide in de studio liggen afgedrukte e-mails die niet meer aan de kunstenaar gericht zijn, maar aan hen, als bewakers en opvolgers.
Kowaleska noemt ze de „handen en ogen” van Abakanowicz. Woorden hadden ze haast niet nodig, zegt Stefania in de studio: „We hadden elkaars ogen, en ik was haar handen.”
Mediator uit Amsterdam
Aan de eettafel in Abakanowicz’ studio vertelt museumdirecteur Jacqueline Grandjean over archiefonderzoek naar het reusachtige werk Bois le Duc in het Brabantse provinciehuis, dat als onderdeel van de triotentoonstelling te zien zal zijn.
Maaskant, de architect van het Brabantse provinciehuis dat in 1971 is opgeleverd, was diep onder de indruk van het werk van Abakanowicz. Voor een grote vergaderzaal vroeg Maaskant Abakanowicz een wandtapijt te maken. Dat liep helemaal niet zoals Maaskant had gehoopt. Eerst schreef hij in een ontevreden brief: „Ja, wij hebben één tapijt besteld, nu maak je er drie!” Volgende brief: „Nu zijn het acht delen!” Het liep uit de hand. Een mediator uit Amsterdam werd ingeschakeld.
Ondanks het moeizame proces zal Abakanowicz toch tevreden zijn geweest: ze had een werk van monumentaal formaat, een werk dat bestond uit negentien geweven banen van wol en touw, 22 meter breed, zeven meter hoog, en het was buiten een museumcontext. De kijker kon dichtbij komen, het werk ruiken, zien reageren op hun eigen bewegingen. Bois le Duc was haar eerste grote publieke werk in opdracht.

Bevrijding
In een boek over haar werk, uit 1995, schreef ze: „De Abakans brachten me wereldwijde bekendheid, maar ze wegen me zwaar, als een zonde die ik niet kan toegeven. Weven, werken met textiel, dat sluit de deuren van de kunstwereld.” Die kunstwereld nam haar, vond ze zelf, pas echt serieus toen ze Alterations (1974-1975) maakte, een serie van twaalf nare, hoofdloze, verminkte lichamen, figuren die deden denken aan de oorlog, verderf, verlies. Ze maakte daarna meer juten figuren, torso’s, ei-vormen, series waarvan ze er soms tientallen maakte. Dat werden in de jaren tachtig bronzen of gietijzeren sculpturen in de openbare ruimte, reeksen van dezelfde figuren verschenen in Vilnius, Pistoia, Chicago, New York, Jeruzalem.
De overstap naar harde materialen, figuratievere werken leek ze als een soort bevrijding te zien. Met die werken, schreef Abakanowicz, begon een nieuw leven. „Alterations geven bestaansrecht en interpretatie aan de Abakans, geven deze zachte sculpturen de context van steen en brons.”
