N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie Voor Adri Duivesteijn (1950-2023) was politiek „een kwestie van willen”. Saai was hij nooit. Met veel ophef en tegen de stroom in, wist hij vaak een ideaal te bereiken.
Dwars, eigengereid, en vooral geen genoegen nemend met het woord onmogelijk. Eigenschappen die zaten vastgenageld aan de vrijdag op 72-jarige leeftijd overleden PvdA-politicus Adri Duivesteijn. Een karakter, ooit in NRC Handelsblad treffend omschreven met het woord ‘glazenwassersbravoure’. Iemand met patent op het begrip lastig. Dat kon Duivesteijn zeker zijn voor zijn omgeving.
Saai was hij in elk geval nooit. Integendeel. Iemand die tegen de stroom, vaak in zijn eentje, met veel ophef een ideaal wist te bereiken. Buiten de box denken is dat later gaan heten. Omdat voor hem politiek puur „een kwestie van willen” was en het zodoende ging om „doorzettingskracht”, zoals hij de door hem bewonderde Zweedse sociaaldemocratische politicus Olof Palme graag na sprak.
Belangrijkste illustratie van die houding: het monumentale witte stadhuis van de Amerikaanse architect Richard Meier dat sinds 1995 de binnenstad van Den Haag domineert en de aanzet gaf tot een metamorfose van het omliggende gebied. Alleen daar gekomen omdat Duivesteijn, de Haagse ‘lefgozer’ uit de Schilderswijk, één van Nederlands’ grootste en bekendste achterstandsbuurten, in 1986 als wethouder van stadsvernieuwing tegen de tot dan toe gevestigde opvattingen in zijn eigen plan doorzette.
Geen renovatie van het bestaande stadhuis, maar een compleet nieuw stadhuis annex openbare bibliotheek op een braakliggend stuk grond midden in het centrum van de stad. Bedoeld als impuls voor de verpauperende omgeving. Een aanvankelijk als krankzinnig versleten idee van een eenling – té megalomaan, té duur, té onhaalbaar – dat langs een weg bezaaid met obstakels langzaam maar zeker toch werkelijkheid werd. Het aanhoudende geruzie over het stadhuis kostte hem in 1989 tenslotte zijn baan als wethouder, net als die van zijn belangrijkste criticaster en collega-wethouder annex partijgenoot Gerard van Otterloo, maar een jaar later werd wel met de bouw begonnen.
Ereburger van Den Haag
Het staat allemaal kleurrijk en gedetailleerd opgetekend in Duivesteijns in 1994 verschenen boek ‘Het Haagse stadhuis, bouwen in een slangenkuil’. Voer voor bestuurskundigen en politicologen waarin wordt aangetoond dat vanzelfsprekendheden helemaal geen vanzelfsprekendheden hoeven te zijn.
In het hoofdstuk ‘Brainwave aan zee’ beschrijft hij hoe hij met een min of meer spontane ingeving tijdens een ‘heisessie’ in Kijkduin met het nieuw aangetreden college van B en W van Den Haag renovatieplannen van het oude stadhuis – tot dan toe politiek gesproken een hamerstuk – met een diametraal andere visie ter discussie begon te stellen. Met succes, zoals in 1995 zou blijken toen koningin Beatrix het hagelwitte gebouw, in de Haagse volksmond inmiddels omgedoopt in ‘het IJspaleis’ opende. Het was slechts één van de ‘wilde’ projecten van Duivesteijn. De waardering liet nog enige tijd op zich wachten maar in 2013 werd hij vanwege al zijn verdiensten voor de stad uitgeroepen tot ereburger van Den Haag.
Adrianus Theodorus Duivesteijn. Er waren mensen die met hem wegliepen, er waren mensen die hem haatten. Dat riep hij nu eenmaal over zich af. Weliswaar niet geboren maar wel vanaf zijn zesde levensjaar opgegroeid in de Schilderswijk in een gezin van tien kinderen. Zijn vader, schoenmaker, had zijn winkel elders in het Statenkwartier, van de betere buurten van Den Haag. Op weg naar hem om koffie en de middagboterham van thuis te brengen, of als hij gerepareerde schoenen naar de ‘welgestelden’ ging brengen, zag de jonge Adri dat er meer was dan alleen maar kleine, vervallen woningen zoals hij gewend was uit zijn eigen omgeving.
Op een muurschildering van Theo van Laar in de Schilderswijk stond: „Hier zijn wij het ongewone gewoon gaan vinden.” Dit veranderen, dat was de drijfveer voor Duivesteijn. Eerst als activist in de buurt, later als politicus. Hij wilde ervoor zorgen dat het dagelijks leven in wijken als de Schilderswijk weer net zo gewoon werd als in de wijken aan de andere kant van de stad.
Weg van het gewone
Toen hij na een raadslidmaatschap van vijf jaar voor de PvdA in 1980 wethouder van ruimtelijke ordening en stadsvernieuwing werd kon hij zelf aan de knoppen gaat zitten. Den Haag zou dat merken. De sociaaldemocraat beschouwde het als zijn „opgave” met de woningbouw een relatie te leggen naar cultuur, kunst en opvoeding. Internationale architecten van faam werden aangetrokken om de troosteloze straten niet alleen functioneel te verbeteren maar er tegelijk ook iets moois van te maken. „Sociaaldemocratie is gebaseerd op de gedachte dat je de beschaving beschaafd laat zijn”, zei Duivesteijn.
Deze verheffingsgedachte was de constante in zijn denken en doen. Ook jaren later nadat hij via het directeurschap van het Nederlands Architectuur Instituut in Rotterdam, en een Tweede Kamerlidmaatschap tijdens de ‘paarse’ kabinetten-Kok in 2006 wethouder in Almere werd. Ook daar geen gewone huisvesting. De stad moest ván de bewoners worden met deels door henzelf ontworpen woningen in een omgeving die zij zelf konden inrichten. Weg van het gewone. Iets dat eventueel wel wat mocht kosten. Dat gold ook voor de Floriade, de in 2022 geopende wereldtuinbouwtenstoonstelling die hij als wethouder in 2012 binnenhaalde die volgens hem Almere op de kaart zou zetten. Het liep uit op een financieel debacle voor de stad.
Duivesteijn werd in 2013 lid van de Eerste Kamer en ontpopte zich daar als horzel voor de VVD-PvdA coalitie die het tweede kabinet Rutte vormde. Hij hekelde het prijsgeven van sociaal-democratische principes. Een jaar later werd bekend dat de in 2006 bij hem geconstateerde prostaatkanker ongeneeslijk was. Hij stelde zich in 2015 niet herkiesbaar. Altijd blijven wonend in zijn oude wijk in Den Haag en via Twitter volop commentaar gevend op van alles en nog ging Duivesteijn sindsdien naar eigen zeggen „van behandeling naar behandeling”, in lijn met zijn credo dat niets onmogelijk is.