Januari 1945, Kowalewko/Schmiedeberg. Als de soldaat zich omdraait, grist Herta Mahlo nog gauw wat vertrapte foto’s van de grond. Het dan 13-jarige meisje wil íéts meenemen van thuis – ze weet niet of ze ooit nog terugkomt. Laat dat, straks vermoordt hij je nog, roept haar moeder haar toe. Vliegensvlug stopt ze de foto’s toch in de kralenhandtas die ze voor haar verjaardag kreeg.
Bloemenmeisje
April 2025, Borgsdorf. Tachtig jaar later liggen dezelfde foto’s uitgestald op een tafel met bloemenkleedje, tussen de porseleinen theekopjes en schoteltjes met koekjes. Foto’s van het ouderlijk huis, haar oude school, de bruiloft van een nicht. Soms droomt ze nog van haar Heimat, haar thuisland. De geur van de boerderij, het geblaat van de koeien, het samenzijn met de familie. „Kijk, dat ben ik, het bloemenmeisje.”
Herta Mahlo (1931) komt uit het stadje Kowalewko (Duits: Smiedeberg), nabij de Poolse stad Bydgoszcz. Voor de Eerste Wereldoorlog hoorde dit bij West-Pruisen. Na 1919 werd het gebied deels aan Polen toegewezen, zodat het land strategische toegang tot de Oostzee zou hebben. „Ik ben geboren in hetzelfde huis als mijn vader, in dezelfde kamer zelfs”, zegt ‘Frau Mahlo’ in de woonkamer van haar huis in Borgsdorf, Brandenburg. „Maar hij is geboren in Duitsland, en ik in Polen.”

Haar geboorte markeert daarmee het begin van een leven tussen twee landen. Een leven waarin vlucht en geweld centraal staan. Het oprukkende Rode Leger raast voorbij in de missie om Hitler te verslaan. Onschuldige burgers worden daarbij veelvuldig vermoord en verkracht. Na de overwinning van de geallieerden worden 8 miljoen Duitsers vanuit Polen naar het westen verdreven, vaak hardhandig.
Herta Mahlo noemt dat „de tweede verdrijving”. In 1939 moet haar familie ook al een keer vluchten, als Duitsland Polen binnenvalt. In Bydgozscz en omgeving wordt hard gevochten, maar zodra het Duitse leger het gebied stevig onder controle heeft, kan de in Polen geboren Mahlo terugkeren naar wat nu opeens weer Duits grondgebied is.
Zomerjurkje
September 1939, Schmiedeberg. Wegwezen! Haar moeder pakt een fiets, een flesje voor de baby – Herta’s broertje van dan 1,5 jaar oud – en een stuk brood. Achter moeder aan rent Herta het bos in. Die nacht slapen ze in het bos, Herta met slechts een zomerjurkje aan.
Bij terugkeer blijkt het huis te zijn geplunderd. Haar oom is dood, hij verstopte zich tussen het vee maar werd gevonden. Zijn vrouw moest toekijken hoe de Poolse soldaten zijn buik openreten om hem aan de koeien te voeren. Haar vader wist zich „Gott sei Dank” tussen de hooibalen in de schuur te verbergen – Poolse vrienden hadden hem op tijd gewaarschuwd.

In de oorlogsjaren vergaat het de jonge Herta „relatief normaal”. Haar hoofd wordt weliswaar opgemeten om te bewijzen dat ze Ariër is, dat vindt ze vreemd, maar als achtjarige schenkt ze er weinig aandacht aan. Over de Jodenvervolging leert ze pas jaren later. Het maakt dat januari 1945 als een grote verrassing komt. Het Rode Leger rukt op richting Berlijn. Burgers worden gewaarschuwd en aangespoord om te vluchten.
Paardenwagen
Januari 1945, Schmiedeberg. Het is koud, zo’n twintig graden onder nul. Met haar kralenhandtas stevig onder haar arm geklemd, probeert Herta de paardenwagen van de buren bij te benen. Daar zit haar 5-jarige zusje op. De familie heeft zelf alleen koeien, geen paarden, dus moeten Herta (13) en haar broertje (7) te voet. Regelmatig vliegen de Russische jachtvliegtuigen laag over, dan duiken ze gauw de sneeuw in om zich te verstoppen voor de schoten.
Nu ben ik oud, maar jong ben ik nooit geweest
Ze steken de rivier de Oder over en bereiken ’s avonds een boerderij. Haar lerares, onderdeel van de groep op de vlucht, dringt aan: we moeten verder, de Russen komen eraan. Een aantal oudere mannen besluit dat ze heus kunnen overnachten – zo snel zijn de Russen niet. Als Herta de volgende ochtend wakker wordt, ziet ze voor het eerst een legervoertuig. Russisch.

Slechteriken
April 2025, Borgsdorf. „Nu ben ik oud, maar jong ben ik nooit geweest.” Het is verschrikkelijk om de gebeurtenissen na te vertellen, zegt Frau Mahlo, maar ze doet het toch. Tachtig jaar bevrijding betekent voor haar tachtig jaar verdrijving. Voor het leed wat haar en andere Duitse burgers destijds is aangedaan, is in de geschiedenis geen plek, zegt ze, omdat Duitsers geen slachtoffers mogen zijn. „In de geschiedschrijving moeten alle Duitsers slechteriken zijn. Wij werden Hitlerzwijnen genoemd. Maar we hadden niets met Hitler te maken.”
Dit deel van de geschiedenis ligt in Duitsland inderdaad gevoelig. Destijds werd de verdrijving gerechtvaardigd als een noodzakelijk kwaad. In de voormalige Duitse Democratische Republiek, waar Frau Mahlo’s nieuwe thuis toe behoort en dat nauwe banden onderhield met Polen, werd gesproken van Umsiedler (‘herplaatsten’) in plaats van Vertriebenen (‘verdrevenen’). In het westen werden de verdrevenen wel als zodanig erkend, en kregen zij financiële compensatie en hulp bij integratie. Daar werd ook de Bund der Vertriebenen (BdV) opgericht, een belangenvereniging voor slachtoffers en nabestaanden.
Maar ook in het westen is het onderwerp niet onomstreden. Sommigen zien erkenning van het leed als bagatellisering van de Duitse schuld, of vrezen dat het kan resulteren in een debat over herziening van de naoorlogse grenzen. De nadruk op Duits slachtofferschap en het pleidooi voor het recht op terugkeer door sommige rechts-georiënteerde BdV-bestuurders versterkt het scepticisme waarmee critici naar ‘de Verdrevenen’ kijken.
Door die gevoeligheid heeft Frau Mahlo haar verleden lange tijd „doodgezwegen”.
„Maar dat doe ik niet meer. Ik ga vertellen, ook al willen sommigen het niet horen.”
Knuppel
Januari 1945, Kowalewko. Ze zijn net een paar dagen thuis, teruggestuurd door de Russen, en nu staan de soldaten weer in de kamer. Poolse, dit keer. Ze halen het huis overhoop en dwingen het gezin te vertrekken. Gauw grist Herta de paar vertrapte foto’s van de grond. Tijd om schoenen aan te trekken, heeft ze niet.
Ze moeten lopen. Naar Duitsland, krijgen ze te horen. Het land waarop hun huis staat, is nu weer Pools grondgebied. Herta heeft honger, maar ze hebben niets te eten. Ze heeft dorst en krijgt een restje water van iemand. Ze wil wat aan haar broertje en zusje geven, maar dan voelt het alsof haar nier ontploft. De knuppel van een Poolse soldaat.
Wij werden Hitlerzwijnen genoemd. Maar we hadden niets met Hitler te maken
Maandenlang worden de families door Poolse soldaten van boerderij naar boerderij gedreven – de Duitse eigenaren reeds gevlucht of vermoord. Het is oogstseizoen, maar de graanvelden worden steevast in brand gestoken of zijn al tot as verpulverd. Slapen doen ze op strozakken op de grond, met tientallen mensen in kleine ruimtes.

Kaalgeschoren
Mei 1945, Szubin. „Frau, komm!” De soldaat wijst naar haar. Bevend loopt ze naar hem toe.
In tegenstelling tot vele anderen, overleven Herta en haar gezin de mars vanuit Kowalewko. Op 9 mei eindigt de tocht bij een gevangenis in Szubin, waar ze worden overgeleverd aan Russische soldaten. Ze worden opgesloten in de kelder, hun hoofden kaalgeschoren en hun kleding beschilderd met hakenkruizen. Het is de dag nadat nazi-Duitsland zich overgeeft aan de geallieerden, maar daar krijgen Herta en de anderen niets van mee. In Szubin moeten ze soms nachtenlang kolen sjouwen, ook de kinderen. Op die nachten vraagt Herta zich af wanneer haar schouders het zullen begeven.
Maar de nachten in de kelder zijn erger. Overal ratten. Het toilet is een emmer in de gang. En als je pech hebt, wijst een soldaat je aan. „Frau, komm”, zegt hij dan. Vanuit de cel hoort Herta de kreten van de vrouwen – of meisjes, vaak – die meegenomen worden. Ook zij wordt meermaals aangewezen. Eens verzet ze zich, waarna de soldaat haar van de trap duwt. Een andere keer weet ze te ontkomen door weg te rennen en zich in het korenveld te verstoppen. Een derde keer zet hij zijn pistool tegen haar hoofd.
Had hij maar geschoten.
Interneringskamp
Eind mei 1945, Szubin. Wéér lopen. Met het kleine beetje kracht dat ze nog heeft, volgt Herta met de andere gevangenen de bevelen van de soldaten. Vader is ziek en blijft achter. Onderweg vallen veel mensen flauw, anderen worden doodgeschoten. Ze worden verplaatst naar Potulice, een voormalig concentratiekamp en later berucht interneringskamp voor Duitsers. Als Herta de trap naar de barakken betreedt, wordt het zwart voor haar ogen.
Veel tijd om aan te sterken heeft ze niet: de groep wordt direct aan het werk gezet. Aardappelen telen.

Aardappelveld
Juli 1949, Potulice. De jaren op het veld hebben het gezin geen goed gedaan. De situatie wordt dermate ernstig dat moeder en kinderen weinig meer waard zijn op het aardappelveld – ze mogen gaan. Vanaf dat jaar worden mensen mondjesmaat vrijgelaten, totdat het kamp in 1950 wordt opgeheven.
Ze hebben familie in Sonneberg, Thüringen en trekken erheen. Daar horen ze dat vader in Borgsdorf zit, net boven Berlijn. Moeder is te zwak om te reizen, dus pakt Herta haar rugtas in en neemt ze haar broertje bij de hand. Met het adres uit het hoofd geleerd gaan ze op pad.
Ze zijn dusdanig verzwakt dat het op het station niet lukt zelfstandig de trein in te komen. Een conducteur tilt ze de drempel over. In de trein worden ze raar aangekeken: ze zijn nog half kaal. Hitlerschweinen, roept iemand ze toe. Een ander reikt ze een boterham aan.
Polakken
Juli 1949, Berlijn. Op haar 18de verjaardag arriveren Herta en haar broertje in Berlijn, van waaruit ze doorreizen naar het nabijgelegen Borgsdorf. Vader is zwak, „halfdood”, ze herkent hem eerst niet. En als ‘thuis’ voelt het nog niet: hier worden ze Polakken genoemd, een neerbuigende term voor Polen.
Maar ze is vrij. En ze slapen met z’n tienen in een woning met twee kamers – alsof ze in de hemel beland is. Niet veel later komen ook haar moeder en zusjes aan in Borgsdorf. Haar zusjes gaan naar school, Herta wil zelf niets liever dan dat. Hoewel ze sinds haar dertiende niet meer naar school is geweest, haalt ze de toelatingstoets van de Humboldt Universität in Berlijn. Maar van studeren komt het niet: ze moet voor haar zieke vader en kleine zusjes zorgen.
Ze is vastberaden toch iets te leren. Een tante werkt bij de spoorwegen in Berlijn. In 1950 begint Herta aan de opleiding. Elektriciteit kent ze tot dan toe niet: ze hebben nog petroleumlampjes. Nu heeft ze te maken met stroomrails, gelijkstroom en draaistroom. 800 volt. Ze is een van de besten in de klas en wordt uiteindelijk een van de eerste vrouwelijke treinmachinisten.

Nieuw leven
April 2025, Borgsdorf. Het was niet makkelijk om een nieuw leven op te bouwen. Het verleden zit nog in mijn lichaam, zegt Frau Mahlo aan haar eettafel. Ze droomt er nog vaak van. Dan is ze weer dat meisje van dertien, op de vlucht, zonder schoenen en met slechts een paar foto’s in haar kralenhandtas. Of ze is weer terug in de kelder, ziet de gezichten van de soldaten en voelt de angst. „Het houdt nooit helemaal op, weet u?”
In 1973 ging ze voor het eerst terug naar Polen, voor haar 42ste verjaardag. Met haar broer naar het ouderlijk huis. Toen sprak ze nog geen Pools. Dat weigerde ze, uit protest. „Later ben ik me toch gaan interesseren. Het blijft waar ik vandaan kom.” Inmiddels spreekt ze vloeiend Pools.
