Stefan Verwey, van kritisch cartoonist tot milde, maar rake bespotter van het boekenvak

Een mannetje, getekend in simpele zwarte inktlijntjes, staat op een podium. Hij zegt in de microfoon: „Mijn volgende gedicht gaat ook over eenzaamheid.” Niemand hoort hem. Er zit geen mens in de zaal: de dichter spreekt tegen honderden lege stoelen. Deze tekening is een van de duizenden cartoons die Stefan Verwey bijna een halve eeuw, tot 2020, voor de Volkskrant maakte. Vooral zijn satirische cartoons over het boekenvak, die hij vanaf 1995 tekende, waren erg populair.

De tekenaar en cartoonist uit Beek-Ubbergen bij Nijmegen is donderdag op 78-jarige leeftijd overleden. Anders dan de eenzame dichter uit zijn cartoon, had Verwey wel publiek. Hij tekende ook voor Vrij Nederland, De Gelderlander, de VPRO Gids, en buitenlandse bladen als De Standaard en The Spectator.

Hij publiceerde tientallen populaire boeken met cartoons, en won verschillende prijzen. Zoals de Inktspotprijs voor beste politieke spotprent in 1998 en 1999.

Een dromer op de kostschool

Zijn internationale succes als cartoonist begon – tot zijn eigen verbazing – al jong, op zijn twintigste. Als kind, geboren in 1946 in Nijmegen in een groot gezin, was hij vaak ziek, en hij moest naar een katholieke kostschool in Oss, waar fraters bepaalden wat er gebeurde. Hij was een dromer, zei Verwey in een interview over die tijd, en geen uitblinker in leren en sport. Maar tekenen deed hij graag: tekeningen en cartoons in geïllustreerde bladen als Paris Match en de Saturday Evening Post uit de leesmap die ze thuis lazen, hadden hem al vroeg op dat spoor gezet. „Toen een van de pastoors een keer in de klas vroeg: wat wil je later worden”, herinnert Verwey zich in dat webcast-interview, zei hij: cartoonist. Maar daar kan je de kost niet mee verdienen, had de pastoor geantwoord. Dat ontmoedigde de kleine Stefan niet, en terwijl andere jongens sportten, stortte hij zich op de schoolkrant, die hij vrijwel in zijn eentje volschreef en -tekende.

Cartoons van Stefan Verwey bij een tentoonstelling in de Tweede Kamer in Den Haag (1999).
Foto Koen Verheyden

Stiekem tekenles van een frater

Een van de fraters die hem zag tekenen, merkte op dat hij problemen met perspectief had. Ik wil je wel tekenles geven, zei de frater, maar dat moet in het geheim. Zo nam Verwey stiekem tekenopdrachten mee naar huis in het weekend, en kreeg dus in het geniep zijn tekenopleiding. Zijn droom volgend begon hij als jongvolwassene tekeningen rond te sturen aan bladen – en het blad de Katholieke Illustratie (later de Nieuwe Revu) gaf hem een opdracht. Verwey gebruikte zijn katholieke kostschool als inspiratie, en maakte het weekstripje Broeder Gosewijn, die bijvoorbeeld gewijd water uit het doopfont voor zijn bad gebruikte. Milde humor over het rijke roomse leven, die internationaal aansloeg: ook in katholieke bladen in België, Zuid-Afrika en Italië werd zijn eerste strip gepubliceerd, eind jaren zestig.

‘Maatschappijkrities’

Maar gaandeweg werd Verwey maatschappijkritischer in zijn prenten en zijn tekenstijl hoekiger en grimmiger: vanaf 1974 tekende hij kritische prenten voor de Volkskrant, over maatschappelijke misstanden die toen (en deels nog steeds) actueel waren: milieuvervuiling, oorlog en onderdrukking, grimmige verstedelijking. Er kwam venijn in zijn werk. Hij ontwikkelde ook zijn kenmerkende kale, onopgesmukte tekenstijl. Met scherpe inktlijntjes tekende hij hoekige mensfiguurtjes die altijd zwegen, en scherpe neuzen en puntig zwarte voetjes hadden.

Zijn kritische prenten gingen over maatschappelijke problemen, niet over politici: „Je zult van mij geen cartoon zien van alleen het hoofd van [toenmalig minister-president] Lubbers. Ik teken over onderwerpen die zijdelings met de politiek te maken hebben”, zei hij daarover in 1991 in een interview.

Verwey vond zichzelf niet een goede tekenaar (dat was zijn collega en vriend cartoonist Peter van Straaten wel, vond hij) maar wel „een goede cartoonist”. Een goed voorbeeld van een scherpe ‘maatschappijkritiese’ Verwey-prent staat in de bundel politieke cartoons Niks aan de hand uit 1978. Daarop zien we een gezichtsloze generaal die met een handnaaimachine de monden van puntneuzige gevangenen dichtnaait. Verwey tekende ook prenten voor de mensenrechtenorganisatie Amnesty International.

Milder na jaar in ziekenhuis

Maar al die scherpe cartoons over gifpijpen, knevelende generaals die weer een vredesduif op de bajonet spietsen gingen hem op den duur tegenstaan. Hij wilde niet preken in prenten: „Ik ben immers geen dominee”, zei hij in een VPRO Gids-interview.

Nadat hij midden jaren tachtig een jaar in het ziekenhuis had moeten liggen vanwege een hernia, werd zijn tekenstijl minder hoekig en werden de onderwerpen milder en ironisch relativerend. Bovendien gingen mensfiguurtjes spreken.

Zijn ziekenhuiservaring zette hij om in een reeks cartoons over patiënten in ziekenhuizen. Zo zien we dokters naar apparaten kijken naast een patiënt in bed, die zeggen: „Volgens de monitor moet u hartstikke dood zijn.” Voormalig minister van Volksgezondheid en arts Els Borst was fan van Verwey, en gebruikte zijn cartoons van ontredderde, eenzame zieken in haar colleges aan de Universiteit van Amsterdam. Om de studenten te tonen dat „medisch specialisten in ziekenhuizen soms zó onvoorwaardelijk geloven in hun eigen kunnen, dat ze de werkelijkheid van de patiënt wat uit het oog dreigen te verliezen”. Zij schreef dat in de catalogus die verscheen bij een overzichtstentoonstelling van Verwey-cartoons in de Kunsthal in Rotterdam in 2000.

‘Leuke tragiek’ van het boekenvak

Vanaf 1995 ging de mildere Verwey ook cartoons over het boekenvak maken, voor de boekenbijlage van de Volkskrant. Met prenten zoals die van een vrouw die een schrijver bij een signeersessie toevoegt: „Ik wacht wel tot je in de ramsj ligt.” Aanvankelijk dacht hij dat hij hooguit drie jaar op dat thema door kon gaan – maar de „leuke tragiek” van het boekenvak bleef hem tot het eind van zijn cartoonistencarrière inspireren. „Alles in het leven” is ook in het boekenvak terug te vinden, zei hij in een radio-interview: „De gewichtigheid, de glamour, de lulligheid en de betrekkelijkheid. Het is een geworstel van heb ik jou daar.” Maar ook bewonderde hij, hoe zeer hij ook de literaire wereld op de hak nam, het talent om met taal iets te scheppen.

„Buiten mijn werk ben ik een enorme chaoot”, heeft Verwey over zichzelf gezegd, „maar in mijn werk ben ik heel geordend.” Door die geordende werklust laat hij een enorm oeuvre achter van bijzondere cartoons die sferen en gevoelens oproepen met een paar lijnen, juist doordat hij niet zozeer herkenbare personen tekende. Veel van zijn werk is daardoor nog niet door de tijd ingehaald.