Het kabinet wil de spreidingswet per februari 2026 afschaffen. Dat staat in een maandag gepubliceerde beleidsnota van minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) waarin wordt uitgelegd hoe zij de opvang van asielzoekers wil regelen zonder dat hiervoor een wet bestaat. Uit de nota blijkt alleen wel dat het kabinet op dezelfde voet als onder de spreidingswet wil doorgaan.
Weliswaar wil de minister de spreidingswet afschaffen, ze wil ook de verworvenheden ervan behouden, zo blijkt uit de nota. Zo moet het ministerie van Asiel en Migratie alsnog elke twee jaar met een zogenaamde capaciteitsraming voor het hele land komen, en per provincie en gemeente duidelijk maken hoe de verdeling van de benodigde opvangplekken eruit kan zien. Lokale overheden moeten vervolgens bij elkaar blijven komen om tot een definitieve verdeling te komen. Enig verschil is dat aan de verdeling geen officieel besluit ten grondslag ligt, waardoor van ‘plicht’ en ‘dwang’ geen sprake kan zijn.
Coalitiepartijen tegen spreidingswet
De spreidingswet werd begin vorig jaar ingevoerd met het idee dat er een evenwichtigere verdeling van asielplekken over het hele land moet worden geregeld. Doel daarbij was om overbelaste opvangplekken als Ter Apel en Budel te ontlasten, en te voorkomen dat nog langer gebruik moet worden gemaakt van dure en kwalitatief slechte crisisnoodopvangplekken. Voor provincies en gemeenten werd middels de spreidingswet duidelijk wat hun aandeel binnen de zogeheten asielopgave is. Voor de eerste cyclus, die twee jaar duurt en eind januari 2026 afloopt, kwam deze opgave neer op 96.000 permanente opvangplekken door heel Nederland.
Nog voor de wet werd ingevoerd maakten de huidige coalitiepartijen (PVV, VVD, NSC en BBB) duidelijk dat ze er niets van moesten hebben. Zij voelen niets voor het wettelijk verplichten van gemeenten tot asielopvang. Tijdens de formatie beloofden ze de zwaar bevochten wet in te zullen trekken.
Geen afstemming met Mona Keijzer
Tegelijkertijd blijkt de wet redelijk goed te werken. Gemeenten en provincies zeggen er houvast aan te hebben. Na onderling overleg kwamen zij afgelopen najaar tot een voorlopig aantal van 90.000 permanente asielbedden. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) maakte vorige week bekend dat zeker 75.000 asielbedden vanaf 1 juli beschikbaar zijn. Dit aantal, zo schrijft minister Faber in haar beleidsnota, kan ,,met een extra inspanning” hoger uitvallen.
Lees ook
COA: per 1 juli 75.000 van de benodigde 96.000 opvangplekken beschikbaar
Eind vorige maand toonde Faber zich ontevreden over premier Dick Schoof, omdat hij haar beleidsnota nog niet op de agenda van de ministerraad wilde zetten. Zij zou haar plannen nog onvoldoende hebben afgestemd met minister Mona Keijzer (Volkshuisvesting, BBB) met het oog op het huisvesten van statushouders. Op dit moment bezetten zij meer dan een kwart van de asielopvangplekken. Afgelopen vrijdag stond Fabers plan wel op de agenda van de ministerraad. Hoe zij hierin staat is niet duidelijk, omdat de asielminister voorafgaand aan en na de ministerraad weigerde de pers te woord te staan.
Lees ook
Coalitie: nog altijd op zoek naar eenheid
30.000 euro per gehuisveste statushouder
De asielplekken die tot nu toe zijn toegezegd wil Faber ,,zoveel mogelijk” behouden, wat zij met bestuurlijke afspraken hoopt te bereiken. Zij maakt echter niet duidelijk wat zij hiertegenover wil stellen. Ook wordt niet uitgelegd hoe het kabinet het vertrek van statushouders (asielzoekers met een verblijfsvergunning) uit asielzoekerscentra op korte termijn gaat waarmaken. Faber noemt alleen dat gemeenten 30.000 of 38.000 euro per gehuisveste statushouder kunnen ontvangen, en dat zestig gemeenten ,,tot op zekere hoogte” bereid zijn om doorstroomlocaties te realiseren.
In ieder geval heeft Faber maandag de eerste stap richting het afschaffen van de spreidingswet gezet. Gedurende vier weken kunnen burgers, maatschappelijke organisaties en betrokken uitvoeringsorganisaties hun mening geven over haar voorgenomen beleid. Vervolgens moet er een intrekkingswet worden geschreven. Hiervoor geldt de normale wetgevingsprocedure, waardoor het sterk de vraag is of de deadline van 1 februari 2026 gehaald kan worden.
