Saint-Jean Deli, een delicatessenwinkel aan de Lindengracht in Amsterdam waarvoor heel jong en hip Amsterdam op zaterdag in de rij lijkt te staan, verkoopt sinds dit voorjaar softijs, of liever gezegd: soft serve. De ‘salted pistachio soft serve’ wordt geserveerd in een zilverkleurige coupe. Het ijs is ook verkrijgbaar als affogato, dus met een shot espresso.
Toen de zaak in mei voor het eerst een foto van het softijsje op Instagram plaatste, kreeg die post zesduizend likes – veel meer dan de andere foto’s op het account. „Dit moet wel als de hemel smaken”, luidde een van de honderd lyrische reacties.
Decennia lang was softijs alleen verkrijgbaar bij fastfoodketens, de snackbar en de speeltuin met namen als ‘reuzebeker’ of ‘oublie medium’. Maar soft serve, zoals het in Engelstalige landen altijd heeft geheten, doet het sinds kort ook goed in vooruitstrevende restaurants en delicatessenzaken in Nederland, waar het niet met discodip wordt besprenkeld of in een cacaofantasiebadje gedoopt, maar een topping heeft van pistachenoten, gefrituurde earl grey, zwarte sesamcrème of olijfolie en zout.
Klassiek softijs bestaat uit melk of melkpoeder, water, suiker (één portie bevat meestal tussen de 18 en 25 gram) en smaakstof. In een speciale machine komt er lucht bij, waardoor een luchtige, gladde textuur ontstaat. De moderne variant heeft vaak een modieuze pistachesmaak.
De rebranding van softijs begon in de Verenigde Staten, waar het softijs zo’n honderd jaar geleden werd uitgevonden. Lilia in New York, van chef Missy Robbins, bijvoorbeeld, heeft al zeven jaar zoet-hartig softijs op de kaart staan. In Nederland kreeg soft serve een zetje van havermelkproducent Oatly, die tijdens de zomer van 2023 twee maanden een softijspop-up had in Amsterdam. Het veganistische Oatly-softijs is overigens nog steeds te koop. Het ijs van Saint-Jean deli wordt bijvoorbeeld met een Oatly-mix gemaakt.
Er zijn mensen die er speciaal voor komen
De opwaardering van softijs sluit aan bij de high-lowtrend, waarbij chefs eten uit hun kindertijd transformeren tot een hoogwaardig gerecht. Zoals sterrenchef Joris Bijdendijk (restaurant Rijks), die het „best gek” vindt dat softijs nu pas populair wordt buiten de fastfoodwereld: „Elke chef is op zoek naar manieren om ijs zijdezacht te maken. Bij softijs heb je door de machine de garantie dat dat áltijd lukt.”
In 2022 opende Bijdendijk Wils Bakery Café in Amsterdam, een kruising tussen een bakkerij en bistro. Sinds de opening staat softijs op de kaart, met vijgenbladolie, karamelsaus of macadamia’s. „Er zijn mensen die er speciaal voor komen.”
Mogelijk toch terrorisme, kopte mijn AD Rotterdams Dagblad zaterdag op de voorpagina over de aanslag in Rotterdam waarbij donderdagavond ene Ayoub M. op voorbijgangers inhakte en een dode viel. Of verwarde man? Maar omstanders hoorden de dader ‘Allahoe akbar’ roepen, God is groot, en dan hebben vandaag de dag meteen de jihadisten van Islamitische Staat, IS, het gedaan.
Rukken IS en andere jihadisten weer op? Tel Rotterdam op bij het annuleren van drie concerten van Taylor Swift in Wenen in augustus wegens aanslagplannen in dienst van IS. En een paar dagen later, op 23 augustus, de terreuraanval in Solingen waarbij drie mensen werden doodgestoken door een afgewezen Syrische asielzoeker. De Duitse regering nam geen risico, en breidde de grenscontroles uit; in het Europa van het vrije verkeer van personen nota bene. Volgens de minister van Binnenlandse Zaken was het de bedoeling om „via een harde lijn” tegen illegale migratie islamitisch extremisme en internationale criminaliteit in het algemeen aan te pakken. Met in het achterhoofd de zojuist gerealiseerde en vooral ook toekomstige verkiezingswinst van de rechtsextremistische AfD die niks moet hebben van migranten, al dan niet illegaal.
PVV-leider Wilders vond het vanzelfsprekend een heel prima idee om ook hier grenscontroles opnieuw in te voeren, „hoe eerder hoe beter”, zei hij. Ikzelf denk dan aan dagenlange files met al die vrachtwagens met kalfjes op weg naar vetmesting in het buitenland, dus eigenlijk niet zo’n goed idee.
Des te minder omdat het de vraag is of fysieke grenscontroles zin hebben tegen terrorisme; de extremistische ophitsing vliegt ongehinderd de virtuele grenzen van het internet over. En je hoeft geen afgewezen Syriër te zijn om je achter je scherm tot een terreurdaad te laten inspireren. In elke keuken ligt een vleesmes klaar.
Terrorisme. Ik herinner me in de jaren zeventig en tachtig het Palestijns (Arafat, Abu Nidal) en ander terrorisme, om particuliere redenen betaald en beschermd door diverse Arabische leiders. Geen messteken maar vliegtuigkapingen, bomaanslagen en ontvoeringen, met name om de eigen Zaak aan de orde te stellen. Libanon was een belangrijk strijdtoneel, met ook de Israëlische Mossad als dader; lees Ronan BergmansRise and Kill First. Vanaf 1990 kwam het transnationaal islamitisch terrorisme op van Osama bin Ladens Al-Qaida, gevolgd door Islamitische Staat.
Al-Qaida is er nog wel, maar geen schim van pre-9/11, zoals Islamitische Staat zijn kalifaat met een internationale oorlog en zware verliezen heeft bekocht. Maar IS keert inderdaad langzaam maar zeker terug, op zijn Iraakse en Syrische geboortegrond, in Afghanistan en in Afrika; waar maar zijn islamitische heilsboodschap aanspreekt en de autoriteiten of juist een gebrek daaraan de mogelijkheid bieden. Het Central Command van het Amerikaanse leger waarschuwde in juli dat IS op weg was om „het aantal aanslagen dat ze in 2023 in Syrië en Irak opeisten meer dan te verdubbelen”. Tussen januari en juli telden de Amerikanen er 153 aanslagen maar dat zou volgens specialisten een schijntje zijn van het werkelijke aantal.
De cijfers voor Europa zijn van een totaal andere orde; zie Europol, European Union Terrorism Situation and Trend Report 2023 met 28 uitgevoerde, mislukte en verijdelde aanslagen in 2022, waarvan zes jihadistisch. Maar inmiddels is het dreigingsniveau verhoogd uit angst dat de Israëlische oorlog in Gaza wraakacties inspireert. De kans op een aanslag is reëel, waarschuwde hier de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid in juli.
Ter vergelijking: vorig jaar ontplofte in Nederland 1.057 keer iets explosiefs bij een woning of bedrijf en dit jaar tot juni al bijna 500 keer, las ik in het Het Parool. Maar zolang daarbij niet Allahoe akbar wordt geroepen, hoeven we ons daarover geen zorgen te maken.
Nederland is een land van „moddergoden”, van „baggerluî”, het is een „brij-moeras” vol „onpeilbaar slijk” schreef dominee-dichter Peter de Génestet ooit.
Zijn grappige klaagzang over vochtig Nederland (Boutade uit 1851) eindigt zo: „Trek overschoenen aan, gewijde grond der Vaderen, / Gij – niet op mijn verzoek – ontwoekerd aan de zee.”
De verkouden dichter („Ontvang het najaarswee van uw verkouden zoon!”) verwoordt hier zijn diep verlangen naar droge grond onder de voeten. Daarin lijkt hij op alle Nederlanders, van alle tijden. En voor droge grond onder de voeten heb je in onze rivierdelta baggeraars nodig, peilers van het slijk, die stevige dijken kunnen bouwen en voor afwatering en drooglegging van land zorgen.
Hoe Nederlanders hun land hebben „ontwoekerd aan de zee” en tot wat voor technieken en industrie dat leidde, is te zien in het Nationaal Baggermuseum in Sliedrecht.
Bagger is, volgens een Nederlands zeemanswoordenboek uit 1681 „aarde die onder water met een Baggernet werd getrokken.” Grond, modder, plantenresten, veen uit het water halen, stevige dijkjes en dijken maken, dat deden ze in Sliedrecht in de Alblasserwaard al eeuwen. Ze moesten dat in dit door rivieren omspoelde deel van Zuid-Holland zo veel, dat ze er goed in werden. Met baggeren en dijken bouwen konden de inwoners van Sliedrecht meer geld verdienen dan met veeteelt of landbouw. Vandaar dat Sliedrecht de bakermat van de Hollandse baggerindustrie is geworden.
Het Baggermuseum is gevestigd in het woonhuis uit 1885 van de familie van Adriaan Volker, een van de pioniers van de Sliedrechtse baggerindustrie. Met wandborden, voorwerpen en mooie modellen van oude en spiksplinternieuwe baggervaartuigen word je zo van terpbouw uit de oertijd tot in het nu wegwijs gemaakt. En oudbaggeraars, zoals Leo Barendregt, leiden je graag rond. Hij is er deze donderdag. „Het ging eerst allemaal met elleboogstoom” zegt hij. Hij laat bijvoorbeeld een baggerbeugel zien, een rond ijzer met een net er aan, waarmee veen en plantenresten uit de waterbodem gehaald konden worden. Maar er staan ook modellen van „krabbelaars” een soort houten reuzenkammen, waarmee onder een schip al slepend zand uit vaarroutes op de Zuiderzee werd gehaald. Er werden in de zeventiende eeuw enorme drijvende moddermolens voor dat doel ontworpen, houten constructies waar mensen of paarden voor aandrijving zorgden. De houten schaalmodellen zijn kunstwerkjes op zich.
Foto’s: Walter Herfst
Centrifugepomp
Met de komst van stoom- en daarna motoraandrijving en de centrifugepomp ontwikkelt de Nederlandse baggerindustrie zich enorm. Barendregt laat modellen zien van schepen die zand opzuigen, schepen die zand opzuigen en zelf af kunnen voeren (sleephopperzuigers – hopper is de naam voor het ruim). Om harde bodems aan te kunnen, worden er snijkoppen op de zuigers gezet, zodat je snijkopzuigers krijgt. In het oude koetshuis bij het museum is een grote waterbak met een model daarvan er in, waarmee Barendregt demonstreert hoe het werkt. „Ze hebben zo in 2014 in één jaar naast het Suezkanaal een parallel Suezkanaal gegraven,” vertelt hij. De Nederlandse baggeraar Boskalis zette daarvoor zo’n 20 sleephopperzuigers in.
Het zijn enorme en dure projecten, die ook wel eens mis kunnen gaan, vertelt Barendregt. Buiten in de museumtuin staat een enorme stalen snijkop, die bestemd was voor een spiksplinternieuw ‘wandelend’ baggereiland van 200 meter lang, de Simon Stevin. Het was bedoeld om rotsbodems weg te halen, en werd gebouwd in Nederland – maar was te laat klaar voor de opdracht waarvoor het werd gebouwd. „Het is nieuw naar de sloop gegaan,” aldus Barendregt.
Boven in het museum staat een model van die Simon Stevin, tussen andere moderne baggervaartuigen die over de hele wereld, onder meer in Saoedi-Arabië, ingezet zijn. En op zolder kun je bewegende modellen van onder meer de Deltawerken en andere baggerprojecten bedienen. Zo biedt het museum een blik op baggeren van Nederlandse slootjes tot wereldwijd nieuwe havens en wooneilanden opspuiten. Internationaal is baggeren een miljarden-industrie met stevige concurrentie, waarin de door fusie ontstane Nederlandse baggerbedrijven Van Oord en Boskalis nog steeds belangrijke spelers zijn, vol technische en computertechnische vernieuwing. Dat is in het museum te zien aan de hand van scheepsmodellen en filmpjes en hands on beeldschermprogramma’s.
Maar voor de basis van baggeren, iets met een schep, zuiger of grijper uit het water halen, is ook plaats in het Nationaal Baggermuseum. In de ‘baggerpraktijktuin’ staan grote waterbassins waarin kinderen vanaf 8 jaar zelf met een baggerbeugel of grijper spelenderwijs de basis van waterbouw kunnen leren.
Een gewonere figuur dan Glenn Ganges vind je niet. Hij is onopvallend en leeft een rustig leven in een typisch Amerikaans voorstadje, ergens in de Midwest. Maar achter zijn introversie gaat een bruisende geest schuil: Glenn is een ongebreideld denker, een verbandenlegger met een niet te stelpen honger naar kennis en begrip.
Kevin Huizenga – een Amerikaanse stripmaker met Nederlandse voorouders – zet deze eindeloze maalstromen om in sympathieke, ingenieuze strips. Zo maken we de dagen van Glenn en zijn vriendin Wendy mee, van de vroege ochtend tot diep in de nacht: op het saaie af, er gebeurt zelden iets. Maar waar wij bijvoorbeeld de reclamefolders ongezien bij het oud papier mikken, duikt Glenn juist in de materie. Dan komt hij uit in de Middeleeuwen, ergens in het heelal of in een Lovecraftiaanse vertelling. En dan gaan alle remmen los.
Huizenga (1977) is een uitgesproken, unieke stem in de stripwereld. Zijn verhalen zijn vreemd en sympathiek; soms onbegrijpelijk, maar altijd fascinerend. Zoals de wetenschap geen pasklare uitkomsten biedt, zo is Glenn Ganges – de persoon om wie het in Huizenga’s werk altijd draait – zijn wereldbeeld steeds aan het bijstellen en inkleuren. Het gaat hem zelden om oplossingen, maar om de gedachtegang.
Het doel van Huizenga’s strips is de ingewikkelde systemen uit te leggen die het leven en de emoties van mensen vormgeven. Huizenga vertelt zijn verhalen in korte brokken: in Curses zijn de verhalen tussen de vijf en 25 pagina’s lang.
Meer dan een anekdote
Het stripwerk van Huizenga is onaangepast en experimenteel. Sommige strips lijken op wiskundige modellen en complexe constellaties, die via duizelingwekkende leesrichtingen kunnen worden gelezen. Een vergelijking met het werk van Chris Ware dringt zich op, met het verschil dat Huizenga minder prozaïsch is: de auteur heeft zich overduidelijk grondig ingelezen en wil de lezer opmerkzaam maken. De verhalen in Curses zijn traditioneler en op het eerste oog toegankelijker. Het maakt van Curses de ideale instap in het werk van Huizenga: eenmaal gevangen door de betoverende manier van denken en vertellen, is vooral het schitterende The river at night aan te raden.
De titel ‘Curses’ verwijst naar één van de exemplarische verhalen uit de bundel, 28th St.. Het is een stripversie van Italo Calvino’s bewerking van het Italiaanse volkssprookje The feathered ogre. Bij Huizenga draait het daarbij om de kinderwens van Glenn en Wendy. Glenn denkt dat hij vervloekt is en via allerlei figuren die hij in een winkelcentrum en bij het betoverde pompstation ontmoet, wordt hij gewezen op een mensetend monster waarvan hij een veer moet plukken. Pas dan wordt zijn vloek opgeheven en is nageslacht in zicht.
Huizenga brengt deze hallucinante dwaasheid met een ernst die perfect aansluit bij zijn karikaturale tekenstijl: ja, het is misschien gek, maar we doen wat nodig is. Het is aan de lezer om te zien dat dit meer is dan een anekdote.
Occulte horrorverhalen
Andere vervloekingen zijn het geluid van spreeuwen, en daarna alle geluid rondom Glenn, slapeloosheid na de geboorte van de baby en Glenns angstvisioenen van een hondje met een mensenhand in zijn bek. Via die hond komt Glenn uit bij de occulte horrorverhalen van Sheridan Le Fanu uit 1872: in diens verhaal Green Tea wordt de predikant Hesselius achtervolgd door een aapje. Die geschiedenis, prachtig naverteld, helpt Glenn om zijn eigen ideeën aan te scherpen.
Door al deze verhalen leren we Glenn Ganges steeds een beetje meer kennen, en daarmee wellicht de wereld om ons heen. Dat voelt als een avondje Zomergasten: door de verhalen doen we nieuwe inzichten op, zijn we verrast door de onderwerpen en vertelt de recensent de dag erna hoe boeiend, karakteristiek en imposant het was.
Meer strips
Aline 7
Nieuw nummer van het dwarse stripblad Aline, dat begin dit jaar de belangrijkste Europese stripprijs voor tijdschriften won op het festival van Angoulême. Alle stripmakers (jong, oud, student, gearriveerd, traditioneel, avant-garde) werken met hetzelfde thema. Deze keer is dat ‘plastic’, wat verrassend uitpakt: het zet aan tot divers en persoonlijk werk, van onder meer Femme ter Haar, Octavia Roodt, Frederik Van den Stock en schitterende illustraties van Talitha Dijkhuizen.
Wat vooraf ging
Moeilijk weg te leggen, deze strip die antwoord geeft op alle vragen waar nerds, geeks en cultuurliefhebbers mee rondlopen. In korte hoofdstukken geeft Hanco Kolk (S!ngle, Meccano) de achtergronden bij onder anderen Assepoester, Mick(e)y Mouse, Batman, Sherlock Holmes en Dracula: soms met een boeiende twist, vaak tot in detail uitgevogeld, en altijd zwierig en fraai uitgewerkt. Wat het boek onweerstaanbaar maakt, is Kolks heerlijke vertelstem.
Seoul before sunrise
Emotioneel, gelaagd verhaal over vriendschap, waarin Samir Dahmani kiest voor een aantal uitgekiende tegenstellingen om zijn verhaal te vertellen: dag en nacht, binnen en buiten. Seong-Ji kan niet aarden in de nieuwe stad en ontmoet een vrouw die ’s nachts huizen binnenglipt. Samen leren ze de schoonheid van de nacht waarderen. Door filosofische gesprekken ontdekt Seong-Ji meer over zichzelf. Prachtige ontwikkelingsroman in aquarel.