Skaten bleek een goede manier om de demonen uit zijn verleden te bestrijden

Stringskater Henri Pronker (1956-2023) gold als hét symbool van Amsterdamse vrijheid. Maar achter de string ging een man schuil met een „gitzwart verleden”.

‘Stringskater’ Henri Pronker bij de marathon van Amsterdam in 1998.
Stringskater’ Henri Pronker bij de marathon van Amsterdam in 1998. Foto Maurice Boyer

Zwart wielerpetje. Spiegelende zonnebril. Een fluorescerend trainingsjackie. En daaronder de string – zilverkleurig, of zwart, of groen – en die lange blote benen, gespierd en glanzend.

Voor wie in de jaren negentig en nul in Amsterdam woonde, was hij een vast onderdeel van het straatbeeld: de stringskater. Ook wel ‘de skater met de reetveter’ genoemd. Vooral ’s ochtends heel vroeg zag je hem langszwieren, als de straten rustig waren en de kruispunten verlaten. Óók in hartje winter, want de stringskater liet zich niet afschrikken door de vrieskou. Hoogstens vette hij zijn billen en benen in met vaseline.

Zijn naam was Henri Pronker, maar dat wist niemand. Toen zijn dood vorige week bekend werd, volgde een vloedgolf aan melancholisch getoonzette reacties op sociale media en bij Het Parool, dat zijn overlijden – en naam – bekendmaakte. De stringskater werd gevierd als symbool van een vrijgevochten, tolerant Amsterdam dat niet meer bestaat. Een stad waarin niemand opkeek van een man met glimmende blote billen. Een stad ook waarin andere paradijsvogels een natuurlijk thuis hadden, zoals muzikant Wally Tax, kunstenaar Viktor IV of ‘levend kunstwerk’ Fabiola.

Iedereen kende Henri Pronker, maar slechts weinigen wisten wie hij werkelijk was. Hij was, in de woorden van zijn zus Eveline, „een nauwelijks te doorgronden mens”. Ook op zijn uitvaart, afgelopen dinsdag in de Mozes en Aäronkerk aan het Waterlooplein, werden slechts flarden zichtbaar van de man achter de string.

Duidelijk is dat hij een traumatische jeugd had, die hij de rest van zijn leven met zich mee zou dragen. Zus Eveline sprak tijdens de afscheidsmis over het „gitzwart verleden” dat ze met elkaar deelden. Hun moeder overleed toen zij vier jaar oud was en Henri zeven, „en daarna waren we overgeleverd aan de grillen van een heks”.

Gezondheid en kracht

Pronker kwam in zijn twintiger jaren naar Amsterdam. Het skaten bleek een goede manier om de demonen uit zijn verleden te bestrijden. Eind jaren tachtig dook hij voor het eerst op in zijn karakteristieke outfit. Hij wilde „gezondheid en kracht” uitstralen, vertelde hij in 1992 in het tv-programma Paradijsvogels. De keuze voor de string was een esthetische: zo leken zijn benen langer. Zijn grootste droom, zo zei hij, was om een reus van 2,20 meter te worden – en dat ging hem lukken ook. „De reden dat ik niet gegroeid ben, was dat ik mezelf niet accepteerde.”

Hij at gezond, gebruikte geen drugs, dronk nauwelijks of geen alcohol en besteedde veel tijd aan zijn lichaam. Een gemiddelde dag begon met drie uur skaten door Amsterdam, gevolgd door een voedzame maaltijd. „Veel muesli, met soya, wat melk erbij. Daarna slapen. En dan weer fitness.” Hij toonde een kamer waar hij alle potjes met voedingssupplementen bewaarde die hij tot zich had genomen: het waren er honderden.

Rond de eeuwwisseling mengde Henri Pronker zich in de Amsterdamse skategemeenschap, die op dat moment booming was. Hij rolde regelmatig mee in de Friday Night Skate, een tocht die sinds 1997 iedere vrijdagavond om half negen vertrekt vanuit het Vondelpark. Hij ging ook mee op langere tochten in de omgeving van Amsterdam, vertelt Bob Maas, die hem in die jaren leerde kennen. „Als jongere skater keek ik echt tegen hem op.”

Maas ontdekte dat achter de gesoigneerde blotebillenskater een intelligent, belezen mens schuilging. „Hij wist ontzettend veel van alternatieve geneeswijzen en kon daar uitgebreid over vertellen.” Maar net zo goed kon Pronker zich verliezen „in verhalen die door gewone stervelingen niet te volgen waren. Ook ik moest regelmatig een pootje bijtrekken om hem te begrijpen.”

Een jaar of vijftien geleden verdween de stringskater uit het straatbeeld. Aan Parool-journalist Marjolijn de Cocq, die hem in 2014 wist te strikken voor een (anoniem) gesprek, vertelde hij waarom. De drukte en vieze lucht in de stad hadden hem doen besluiten uitsluitend nog heel vroeg door Amsterdam te skaten. De Cocq: „Dan stonden de stoplichten uit en kon hij lekker doorrijden. En er was veel minder uitstoot van het verkeer.”

Maar de belangrijkste reden was een andere: de afnemende tolerantie in Amsterdam. Steeds vaker werd Pronker op straat lastiggevallen en uitgescholden, zegt ook Bob Maas. „Hij voelde zich steeds minder vrij om te zijn wie hij was.” Zelf heeft hij het ook meerdere keren aan den lijve ondervonden als hij met een groep in ‘gewone’ outfit reed. „Jongens op scooters en in auto’s die je voor van alles en nog wat uitmaken of op de groep proberen in te rijden. Rijd je dan alleen en in een string, zoals Henri, dan ben je een prooi.” Die afgenomen vrijheid en tolerantie, zegt Maas, „zouden wij ons als stad en samenleving ernstig moeten aantrekken.”

Dat de stringskater verdween, wilde niet zeggen dat Henri Pronker niet meer op straat kwam. Integendeel. Alleen, zonder zijn kenmerkende outfit zag hij er heel anders uit: onder het petje bleek een onstuimige bos blond haar te schuilen. De Amsterdammers die hem niet meer zagen skaten, zijn hem vermoedelijk talloze malen op straat tegengekomen – zonder dat ze het doorhadden.

Daklozenrestaurant

Zijn laatste levensjaren waren moeilijk. De coronapandemie beroofde hem van zijn ritme en van zijn contacten buitenshuis. Ineens kon hij niet meer naar het daklozenrestaurant van de Mozes en Aäronkerk, waar hij – als niet-dakloze – bijna iedere dinsdag aanschoof, op zoek naar gezelschap en conversatie. Meer dan ooit had hij last van angsten en depressies.

Journalist De Cocq hield altijd contact met hem – of liever gezegd: hij met haar. Tegen mensen die hij enigszins nabij liet komen, zegt ze, kon hij dwingend, wispelturig en egocentrisch zijn. „Maar hij had ook iets liefs, weerloos en ontwapenends. Toen ik vertelde dat mijn zoontje dol was op landkaarten, kwam hij aanzetten met stapels atlassen, die hij uit de straatbibliotheekjes in de stad haalde.”

Anderhalf jaar geleden werd duidelijk dat hij kanker had. Ongeneeslijk. Dat was extra moeilijk, want Henri Pronker geloofde dat hij onsterfelijk was – of in ieder geval dat hij vier- of vijfhonderd jaar oud zou worden. „Ik ben van mening dat doodgaan helemaal niet hoeft”, vertelde hij voor de camera van Paradijsvogels. „Het doodgaan komt van het menselijk denken vandaan. Als men denkt: ik ga dood, dan gaat men dood.” De Cocq: „Dat hij zou sterven, heeft hij altijd ontkend.”

In die zin was het gepast dat hij, ook al geloofde hij niet in God, een traditionele afscheidsmis kreeg. Met wijwater, wierook en het Onze Vader werd Henri Pronker het eeuwige leven in geleid.