Shoppen in liefdadigheids­winkels is vaker hip én vaker noodzaak

Internationale liefdadigheidsorganisatie Oxfam heeft 560 winkels verspreid over het Verenigd Koninkrijk. De British Heart Foundation, de Britse variant van de Hartstichting, heeft er 730, Cancer Research UK 550. Kleinere clubs zijn er ook: Shelter, dat strijdt tegen dakloosheid, en de Britse tak van Save the Children hebben beide ongeveer honderd filialen.

In de Britse winkelstraten horen liefdadigheidswinkels net zo thuis als bekende merken Marks & Spencers, Next of John Lewis. De winkels bieden meestal een mengeling aan van tweedehands, gedoneerde kleding en nieuwe producten die speciaal voor het goede doel zijn ontworpen. Plus, niet te vergeten, kasten vol oude cd’s, dvd’s en boeken.

Langzaam maar zeker professionaliseren de charity shops, gestimuleerd door de verhipping van tweedehands kleding. Er werken steeds meer werknemers met een betaald contract. En er ontstaan charity superstores, een soort overdekte vintage markten waar liefdadigheidsinstellingen een paar rekken of een stalletje krijgen. Ze hoeven dan niet voor de energiekosten te betalen.

De verzakelijking roept ook debat op in het VK. Want zijn deze winkels alleen bedoeld om zoveel mogelijk geld op te halen, of ook om goedkope kleding aan te bieden aan Britten die moeilijk rondkomen? „De mengeling van rollen die de charity shops vervullen in de samenleving zorgt voor verwarring en roept ook ergernis op bij klanten”, zegt George Gosling. Hij is docent aan de universiteit van Wolverhampton en werkt aan een boek over de geschiedenis van liefdadigheidswinkels.

Bij veel Britten bestaat het idee dat liefdadigheidswinkels alleen tweedehands, gedoneerde spullen horen te verkopen. In werkelijkheid bestaan daar geen regels voor en verkopen ze al decennialang ook nieuwe spullen, zegt Gosling. „Vroeger hielden de vrijwilligers de opbrengst van de gedoneerde spullen om lokaal te kunnen helpen en ging de winst van de nieuwe producten naar de landelijke, centrale organisatie.” Nu organiseert elke organisatie de financiën net even anders, maar gaat het meeste geld rechtstreeks naar het hoofdkantoor.

Vier charity shops in Engeland.

Foto’s Imageselect, Getty Images

Zweem van muffigheid

Het aantal liefdadigheidswinkels is de afgelopen jaren steeds verder toegenomen, tot de coronacrisis voor een kleine daling zorgde. Nu zijn er ongeveer 10.200 charity shops in het VK, schat de Charity Retail Association. Samen halen die jaarlijks zo’n 330 miljoen pond op (omgerekend ruim 401 miljoen euro) voor hun ‘moederorganisaties’. Dat bedrag bleef de afgelopen jaren vrij stabiel, terwijl de verkoop van goederen in de zaken wel stijgt. Maar dat geldt ook voor hun uitgaven: de kosten voor salarissen, energierekeningen en huurprijzen.

Hoe kunnen charity shops op A-locaties in de stad zitten, hun waar relatief goedkoop aanbieden en toch winst maken? Ten opzichte van ‘gewone’ winkels hebben ze een paar voordelen. Vaak hebben de liefdadigheidswinkels maar één of twee betaalde medewerkers en draaien vrijwilligers de rest van de uren. Ze hoeven geen belasting over hun winsten te betalen en ook geen bedrijvenbelasting aan hun gemeente. Voor producten die ze importeren – Oxfam verkoopt bijvoorbeeld fair trade koffie, thee en chocolade – krijgen ze 80 procent korting op hun belastingen.

De stijging van de verkoop van spullen komt deels door de trend van duurzamer winkelen, maar ook doordat meer Britten moeite hebben om rond te komen, door de hoge kosten van het dagelijks leven. Toch blijft er een zweem van armoede en mufheid rond de charity shops hangen. In de jaren tachtig en negentig was het kopen van je kleding bij een liefdadigheidswinkel een teken dat je arm was, zegt George Gosling: „Het is een ouderwets vooroordeel. Maar als gevolg zien sommige Britten de aanwezigheid van de shops nog steeds als een vlek op de reputatie van hun buurt of stad.”

De winkels worden ook geregeld als bewijs aangehaald van de teloorgang van de high streets in kleinere steden. Tabloid The Daily Mail sprak een paar jaar geleden van een „invasie van liefdadigheidswinkels” in Worcester, in het midden van Engeland. Bijna de helft van de winkels in één straat zamelde daar geld in voor een goed doel. „Ooit was hier een rijke mengeling van onafhankelijke winkels, maar nu staat Mealcheapen Street bij lokale inwoners bekend als Charity Alley.”

‘De juiste prijs bepalen is ook een kwestie van ervaring’

Karen Jane Opper, manager: „We hebben vijf winkels in Manchester en we verdelen onze donaties onderling. De prijzen verschillen per winkel. Wij zitten in een vrij goede buurt dus vragen we vaak iets meer. Ik weet dat er kritiek is op charity shops die te hoge prijzen vragen. Ik probeer redelijk te zijn, de juiste prijs bepalen is ook een kwestie van ervaring. Gaat een mooi kledingstuk snel weg, dan was je prijs te laag. Krijg je iets juist niet verkocht, dan moet je misschien zakken. Zo heb ik een kleine databank aan informatie in mijn hoofd opgebouwd.

„Wij hebben geluk met onze klanten en onze donaties. We krijgen vaak mooie spullen, designerjasjes ofzo. Soms zitten er dingen bij die we niet kunnen verkopen, die zitten dan meestal verstopt onderin de tas. Sokken bijvoorbeeld doen we meestal weg. Behalve als het mooie nieuwe zijn, sportsokken van Nike bijvoorbeeld. Die stoppen we in de bak met gratis spullen, die staat buiten. Als er een knoop aan een jas ontbreekt of er zit een gaatje in een trui, dan gaan die naar het 1-pond-rek. Er is altijd wel iemand die het zelf kan maken.”

‘Bij ons staan al tien jaar dezelfde mensen in de winkel’

Philomina Kilgour, assistent-manager: „Wij proberen onze winkel als boetiek in te richten. Het idee is dat je met een mooi verzorgde zaak meer geld voor je goede doel kunt ophalen. We krijgen vaak donaties van bekende kledingmerken als Hobbs of Frame. Ze geven ons hun voorraad kleding die zij na één seizoen niet verkocht hebben. Veel duurzamer dan andere merken die hun overgebleven voorraad laten vernietigen. Eén van onze beste donaties ooit kregen we vorig jaar van de hoofdontwerper van modemerk Chloe. Ze reed voor met een verhuiswagen vol kleding uit hun archief en spullen die zij op vlooienmarkten had gevonden als inspiratie. Bijna alles is nu verkocht. We hebben nog één broek over, die kost 140 pond.

„We bieden kleding in allerlei prijsklassen aan, maar we proberen wel de beste prijs ergens voor te krijgen. Dat kan ook, gezien de goede buurt waarin we zitten. We hebben een wekelijks omzetdoel van 7.000 pond en dat halen we meestal wel. We hebben een fijne club vrijwilligers. Bij ons staan al tien jaar dezelfde mensen een dag per week in de winkel, daar hebben we geluk mee. De klanten en onze vrijwilligers kennen elkaar en dat geeft een gezellige buzz.”

‘We kijken samen wat iemand kan missen’

Mercy Joseph, assistent-manager: „Het grootste deel van onze spullen hebben we bewust niet geprijsd, omdat we weten dat zoiets onze klanten afschrikt. Vluchtelingen bijvoorbeeld komen met helemaal niks in het land aan. Ze hebben echt kleren nodig, maar voelen zich schuldig als ze minder betalen dan wat op dat prijskaartje staat. Daarom kijken we samen wat iemand kan missen. Dan rekenen we 1 pond voor zes of zeven babypakjes.

„Van maandag tot en met vrijdag krijgen we ook eten gedoneerd, dat moeten we zelf bij de supermarkt ophalen. Supermarktketen Tesco geeft ons brood, melk, eieren of voorverpakte sandwiches. We kregen vandaag vier grote zakken vol met broden, daar is nu nog één zak van over. Veel inwoners van Sheffield hebben moeite om rond te komen en kunnen niet ontbijten, die kunnen bij ons iets krijgen. Over het algemeen willen we meer weggeven dan we binnenkrijgen en dat is soms best lastig. We kunnen niet alle kleding die we ontvangen gebruiken, omdat het stuk is of gewoon vies. We hebben geen wasmachine hier. Onze huur is ongeveer 3.000 pond per maand en daar komen de kosten voor gas en licht nog bij.”