Er is veel om enthousiast over te worden in een uitverkocht Paradiso, zaterdagavond. De nieuwe band rond Sharon van Etten, The Attachment Theory, is in bloedvorm. Het ene moment spreiden ze een gothic deken van geluid, met lagen donker glitterende synthesizers a la The Cure. Dan weer schakelen ze over in een groove, en danst de Amerikaanse indierockzangeres wild en grijnzend om haar bandgenoten. In hoogtepunt ‘Somethin’ Ain’t Right’, blijkt een simpel repetitief Terry Riley-achtig orgeltje genoeg om Paradiso te laten kolken. ‘The same that it ever was!’, knipoogt ze naar Talking Heads.
En dan is er nog de bassist, misschien wel de ster van de avond. Met een handtas komt ze het podium op lopen, behangen met zilveren kettingen, om vervolgens baslijnen neer te leggen waar minstens zo veel goede melodieën en hooks in zitten als in de zang van de frontvrouw. Met zo’n groep muzikanten, een prachtig nieuw album dat in februari uitkwam (Sharon van Etten & The Attachment Theory) dat op enkele nummers na helemaal voorbijkomt, en nog een handvol greatest hits uit Van Ettens inmiddels flinke repertoire, is alles aanwezig voor zo’n avond waar alles op zijn plek valt.
Teleurstelling
Het zit er zo dicht tegen aan, en toch blijft er na 75 minuten iets van lichte teleurstelling achter. Raar, want nieuwe nummers als ‘Idiot Box’ en ‘Afterlife’ blijken live nog meer impact te maken dan op de plaat. En ‘Seventeen’, misschien wel de grootste ‘hit’ van Van Etten, blijkt ook vanavond een meebrul-anthem. Helemaal als ze op haar knieën valt en in het gezicht van een fan de woorden uitspuugt.
Maar zo goed elk instrumentaal detail klinkt, zo slecht is ze het grootste deel van de set zelf hoorbaar. In een extatisch moment schiet de band in een hogere versnelling, maar valt de zang een paar coupletten finaal weg. Het zorgt er dan wel weer voor dat als haar stem langzaam weer opduikt, het voelt als een traktatie. Op andere momenten zie je Van Etten de longen uit haar lijf schreeuwen, maar hoor je haar nauwelijks boven de muziek uitkomen. Pas als ze na een misplaatst opstootje in het publiek de show heeft stilgelegd, lijkt er ergens een schuif omgezet en valt haar zang beter in de mix. Maar dan zijn praktisch alle nummers van haar nieuwe plaat al gespeeld, die nooit hun enorme potentie hebben kunnen waarmaken. Zo maakt een klein technisch mankement opeens het verschil tussen een mooie en onvergetelijke avond.
Er is veel om enthousiast over te worden in een uitverkocht Paradiso, zaterdagavond. De nieuwe band rond Sharon van Etten, The Attachment Theory, is in bloedvorm. Het ene moment spreiden ze een gothic deken van geluid, met lagen donker glitterende synthesizers a la The Cure. Dan weer schakelen ze over in een groove, en danst de Amerikaanse indierockzangeres wild en grijnzend om haar bandgenoten. In hoogtepunt ‘Somethin’ Ain’t Right’, blijkt een simpel repetitief Terry Riley-achtig orgeltje genoeg om Paradiso te laten kolken. ‘The same that it ever was!’, knipoogt ze naar Talking Heads.
En dan is er nog de bassist, misschien wel de ster van de avond. Met een handtas komt ze het podium op lopen, behangen met zilveren kettingen, om vervolgens baslijnen neer te leggen waar minstens zo veel goede melodieën en hooks in zitten als in de zang van de frontvrouw. Met zo’n groep muzikanten, een prachtig nieuw album dat in februari uitkwam (Sharon van Etten & The Attachment Theory) dat op enkele nummers na helemaal voorbijkomt, en nog een handvol greatest hits uit Van Ettens inmiddels flinke repertoire, is alles aanwezig voor zo’n avond waar alles op zijn plek valt.
Teleurstelling
Het zit er zo dicht tegen aan, en toch blijft er na 75 minuten iets van lichte teleurstelling achter. Raar, want nieuwe nummers als ‘Idiot Box’ en ‘Afterlife’ blijken live nog meer impact te maken dan op de plaat. En ‘Seventeen’, misschien wel de grootste ‘hit’ van Van Etten, blijkt ook vanavond een meebrul-anthem. Helemaal als ze op haar knieën valt en in het gezicht van een fan de woorden uitspuugt.
Maar zo goed elk instrumentaal detail klinkt, zo slecht is ze het grootste deel van de set zelf hoorbaar. In een extatisch moment schiet de band in een hogere versnelling, maar valt de zang een paar coupletten finaal weg. Het zorgt er dan wel weer voor dat als haar stem langzaam weer opduikt, het voelt als een traktatie. Op andere momenten zie je Van Etten de longen uit haar lijf schreeuwen, maar hoor je haar nauwelijks boven de muziek uitkomen. Pas als ze na een misplaatst opstootje in het publiek de show heeft stilgelegd, lijkt er ergens een schuif omgezet en valt haar zang beter in de mix. Maar dan zijn praktisch alle nummers van haar nieuwe plaat al gespeeld, die nooit hun enorme potentie hebben kunnen waarmaken. Zo maakt een klein technisch mankement opeens het verschil tussen een mooie en onvergetelijke avond.
<dmt-util-bar article="4885719" headline="Sharon van Etten lost in Paradiso de enorme potentie van haar nieuwe band net niet in” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/03/09/sharon-van-etten-lost-in-paradiso-de-enorme-potentie-van-haar-nieuwe-band-net-niet-in-a4885719″>
‘Het is net een voetbalkantine!” roept een vrouw geamuseerd, terwijl de vier jonge acteurs van collectief 4MEN, hossend en willekeurige klinkers uitstotend, temidden van de cafégasten, het stereotype van mannelijkheid staan te verbeelden. Ze spelen vier criminelen, die elkaar op de dijbenen meppen, ‘bolsjes’ wegtikken, zichzelf bij de genitaliën vastgrijpen en zich onder luide bijval van de anderen opdrukken op de bar. Het is vrijdagavond. We zijn in een stampvolle kroeg in hartje Utrecht. Bezoekers staan tegen elkaar gedrukt, bij de deur worden nieuwe gasten tegengehouden omdat ze er gewoon niet meer bij passen. De voorstelling van de vier mannen, De untouchables, is onderdeel van het Café Theater Festival (CTF) in Utrecht.
Het CTF presenteert al ruim twintig jaar werk van nieuwe theatermakers, niet in theaters, maar in kroegen. Overal in de stad duiken er performances op, van intieme dansvoorstellingen tot opera, van teksttoneel tot circus. Ze duren steeds hooguit dertig minuten. Er zijn mensen die er speciaal voor naar de cafés komen, anderen worden door het optreden verrast.
De vier ‘echte mannen’ die 4MEN met veel gevoel voor ironie tot leven wekt, weten het kroegpubliek met gemak om de vinger te winden. Zonder gêne eigenen ze zich de ruimte toe. Voor je het weet sta je samen met de hele kroeg het woord ‘ballen’ te scanderen. Hoe man te zijn? is volgens het collectief de vraag die ze in deze formatie samenbracht. Wat we leren van deze vermakelijke voorstelling is vooral: hoe liever niet.
Artistieke tegenhanger van deze Andrew Tate-achtige figuren is performer Geoffrey van der Ven, die met Anders ik wel in een intieme monoloog zoekt naar woorden voor het gevoel ‘anders te zijn’ – en de schaamte die dat met zich meebrengt. Hij weet niet meer wanneer dat gevoel bij hem heeft postgevat, vertelt hij, en zoekt het antwoord op die vraag in de mythe over Nyctimene, een mythologische Griekse prinses die zich ook schaamde. Van der Ven vertelt met nadruk en maakt indringend oogcontact, terwijl hij zich gracieus van de ene naar de andere kant van het café beweegt.
Met het slot van de mythe (de prinses verandert in een uil) kan Van der Ven niet zoveel („jezelf vermommen is geen oplossing”), dus verzint hij er een complete mythe achteraan, vol ingewikkelde metamorfoses. Uiteindelijk weet zijn prinses in de vorm van een eend haar schaamte af te leggen, nadat ze is geadopteerd door een groep zwanen. Wat precies de moraal van het verhaal is blijft een beetje schimmig, maar de cafébezoekers hangen aan Van der Vens lippen, mede omdat hij zich, zonder microfoonversterking, met die rare lange fabel, zo kwetsbaar opstelt. Geen vermommingen hier.
Voorstellingen tijdens het Café Theater Festival in Utrecht. Foto’s Rob Timmerman
Spanning
Het format van het CTF is vrolijk, laagdrempelig en inclusief, maar brengt ook spanning met zich mee. Voor de performers zelf, die zich soms zichtbaar over wat schroom heen moeten zetten om in een openbare gelegenheid de aandacht voor zichzelf op te eisen. Maar ook voor de bezoeker, omdat de ontmoeting tussen toeschouwer en performer door het gebrek aan codes veel onvoorspelbaarder verloopt dan in een theaterzaal.
In eetcafé Hofman speelt collectief Oopsie Daisy de voorstelling Broadway Baby, over twee serveersters in een koffietentje (actrices Andrea Vass en Paulien Foest), meisjes uit de provincie, die heimelijk fantaseren over een groots en meeslepend leven in de grote stad. Een flyer met een auditie-oproep voor een off-off-Broadwaymusical maakt dromen in ze wakker waarvan ze niet wisten dat ze ze hadden. Langzaamaan ontwikkelen de twee zich in hun gedachten (we zien het gebeuren) tot de extravagante musicalsterren die ze hopen te zijn. Die onaangename klant, die hen geen blik waardig gunt, zo fluisteren ze elkaar in, die moest eens wéten welke superster hij zo aanmatigend terug naar de keuken stuurt, omdat hij zijn ‘flat white’ toch liever met havermelk gemaakt zag.
Aan een tafel midden in het eetcafé zit een groep mannen, veertigers, duidelijk niet zo gecharmeerd van het theatrale intermezzo. Boven het geluidsniveau van de microfoons van de actrices uit hervatten ze hun gesprek, met een aura die wel wat doet denken aan die van de personages van 4MEN. Ze maken zich breed, werpen af en toe een laatdunkende blik op de actrices. Als verschillende medegasten hen tot stilte hebben gemaand, verlaten de mannen verongelijkt het pand. Misschien komt het door de vorige voorstellingen dat de vraag zich opdringt: had deze vriendengroep zich anders gedragen als de performers niet twee jonge vrouwen, maar twee witte, hetero cis-mannen waren geweest?
„Zij is gewoon bang hoor,” zegt actrice Katelijne Beukema over haar tegenspeelster Eileen Graham. Beukema staat bovenop de bar in een afgeladen Café Voortuin. „Om te praten. Om te uiten wat je voelt. Om ergens voor te gaan staan. Eigenlijk om je stem te laten horen, ja, om ruimte in te nemen.” Onder de naam Coupdeboule maakte het getalenteerde makersduo de leuke, prettig-gestoorde voorstelling Verkeerde gesprekstechnieken, over allerlei herkenbare vormen van miscommunicatie. „Ja, ik vind wel dat iedereen zich gehoord en gezien moet voelen,” zegt ze. „En dat je ruimte moet bieden aan iedereen.”
Quasi-improviserend („ik kan wel even iets vertellen”) komt ‘kayfabe’ ter sprake, een begrip uit de showworstelwereld dat aantoont dat iets gespeeld is, nep. „Mensen kijken liever naar showworstelen dan naar echt worstelen,” zegt Beukema, „want men herkent zich makkelijker in illusie dan in de realiteit.”
Op de terugweg naar Utrecht Centraal klinken er vanaf terrassen, boven al het geroezemoes uit, lage mannenstemmen op, zingend, scanderend, willekeurige klinkers uitstotend. Het verschilt werkelijk in niets van de parodie erop door 4MEN. „De realiteit blijft vaak op afstand,” zo galmt in mijn hoofd de tekst van Coupdeboule na. „Wat raar is, want we zitten er middenin. Misschien omdat-ie soms gewoon te absurd is.”
Je zou misschien denken dat Beyoncé de grootste internationale ster is van het moment. Of Taylor Swift. Of Bad Bunny. Maar hun luistercijfers zijn dwergen vergeleken bij reuzin Lady Gaga (ruim 123 miljoen luisteraars per maand, Beyoncé bijna 60 miljoen). In relatieve rust, zonder opzienbarende tournees of aandachttrekkende ophef bleef haar aanhang groot. Lady Gaga (38) uit New York, die vanaf 2009 populair werd met liedjes als ‘Poker Face’ en ‘Paparazzi’, zit ondanks minder goed verkopende intermezzo’s als de soundtrack van Joker: Folie à Deux (2024) of het tweede album met jazzstandards (Love For Sale, 2021), onwrikbaar op haar troon.
Haar zesde album Mayhem werd voorafgegaan door monsterhits ‘Disease’, ‘Abracadabra’ en ‘Die With A Smile’. Deze opwekkende liedjes verraden de koers van het nieuwe album. Maar waarom heet het Mayhem? De titel is in ieder geval geen verwijzing naar de beruchte Noorse metalband, en ‘chaos’ is geen omschrijving van de muziek. Want muziek en tekst zijn vergroeid tot één boodschap: Lady Gaga viert het leven en de liefde.
Met grote stootkracht van uitdijende refreinen, drukke gitaarpatronen, gierende synthesizers en vooral de forse zangstem van Gaga zelf, wordt de dansvloer geannexeerd voor een woeste springdans die voert van de ‘Garden of Eden’ via ‘Lovedrug’ tot ‘Perfect Celebrity’. In haar team van medewerkers zaten house-dj Gesaffelstein en de frisse producer Cirkut. Ook haar geliefde Mike Polansky (een tech-ondernemer) schreef mee, aan liedjes als ‘The Beast’ (‘I wanna feel the beast’).
Op Mayhem is voor muurbloemen geen plaats. In bijna ieder nummer hoor je een mix van op dit moment populaire ritmes en muzikale stijlen. Lady Gaga kiest niet voor house óf samba, maar gebruikt de ritmes tegelijk. Sobere gitaarlicks wisselen binnen één nummer af met sirenes en gierende solo’s.
Wie niet danst kan zich verdiepen in het boeket aan popinvloeden dat Lady Gaga en haar team in de liedjes hebben verstopt. Behalve dat Gaga veel stijlen door elkaar laat horen, nemen de nummers ook verrassende wendingen. De stijl van ‘Zombieboy’ bijvoorbeeld begint als de vrolijke hiphop van 90’s-crew Salt ’n’ Pepa voordat het zwenkt naar zwaarder geschut van dreigende synths. Lady Gaga houdt de stemming erin met haar verlangen naar haar ‘Zombieboy’.
Soms zijn de citaten nogal letterlijk (de gitaar van Bowies ‘Fame’; de zanglijn van ‘Spellbound’, geschreven door Siouxsie & The Banshees; de Prince-achtige gilletjes in ‘Killah’). De knor-zang in ‘Don’t Call Tonight’ lijkt op P!nk, soms zingt ze funky als Michael Jackson. Het bombastische maar emotionele slotnummer ‘Die With A Smile’ biedt een frappante gender-mix: hier klinkt Bruno Mars lieftallig en meisjesachtig, terwijl Lady Gaga de masculien klinkende partijen uitvoert.
Nu en dan moet je je een weg banen door de echo, de galm, de daverende synths. In ‘How Bad Do U Want Me?’ zijn de wolken synthetische galm te overdadig. En Gaga’s handelsmerk, de orkaanstem, wordt door de productie te veel uitvergroot, bijvoorbeeld in de openingsregels van het liedje ‘Lovedrug’. Toch is Mayhem een aantrekkelijk album, door de levenslust, de eigen interpretatie van de pophistorie en de overstelpende hoeveelheid muzikale ideeën.
Hester Carvalho
Elke lettergreep is helder als water in Shalygins pianowerk
Achttien jaarwas de Oekraïner Maxim Shalygin (1985) toen hij zijn stem als componist ontdekte. Tot verbijstering van zijn leraren stopte hij plotseling met zijn studie bayan aan het conservatorium in Kyiv en keerde terug naar zijn geboorteplek, een industriestad die nu Kamianske heet, aan de rivier de Dnjepr. Hij wilde zich daar met zijn eerste compositiedocent Irina Ivashchenko voorbereiden op toelating tot de opleiding in het Russische Sint-Petersburg.
In die tijd schreef hij zijn negen Préludes, die nu met al zijn latere werk voor piano solo zijn opgenomen door Antonii Baryshevskyi op het dubbelalbum TO ALL ALIVE. In hoofdletters, want sommige kenners mogen Shalygin dan wel rekenen tot het minimalisme, hijzelf daarentegen ziet zich – zeker gezien zijn voornaam – als een maximalist. Eenvoud is de kroon op de kunst, vond pianist en componist Frédéric Chopin, maar die eenvoud kan juist deuren openen naar weidse muzikale landschappen waarin een wereld te verkennen valt. En zoals dat het geval is bij Chopin, gebeurt dat ook bij Shalygin.
Dat is ook grotendeels te danken aan het spel van Baryshevskyi. Ze kenden elkaar al in hun tienerjaren van het conservatorium in Kyiv. Shalygin studeerde daarna nog aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en bleef in de stad wonen. Hij haalde Baryshevskyi drie jaar geleden – na de Russische inval in de Oekraïne – over om met zijn gezin naar Nederland te vluchten.
De pianowerken op het TO ALL ALIVE vallen in twee perioden uiteen. Op de eerste cd de Préludes van een achttienjarige: muzikale ontdekkingsreizen achter de vleugel. Bij de presentatie van het dubbelalbum in de Paleiskerk in Den Haag had Shalygin naast de piano een schilderij gezet: een somber vergezicht uit een flatraam op een industrieel complex in de verte. Dat was wat hij zag toen hij de Préludes componeerde. Maar de stukken lijken een tegengif voor de grauwheid buiten. Ze ademen een jeugdige en frisse verbeeldingskracht. De verstilde en rusteloze ritmes wekken de indruk van levensfasen of gemoedstoestanden.
https://www.youtube.com/watch?v=xicSuGrbp-E
Shalygin schrijft in een uitgesproken eigen taal, die door Baryshevskyi vloeiend wordt gesproken: elke lettergreep is helder als water. Wat het betekent is aan de luisteraar. Iedereen kan er zijn eigen verhaal in vinden.
Dat geldt ook voor de vijf Fetus Études op de tweede cd, die Shalygin de afgelopen vijf jaar maakte. Hierin ligt een bredere visie, die zich uitstrekt ver voorbij het uitzicht van het schilderij, die een spiegel voor het eigen innerlijk was. Titels als TO ALL ALIVE, TO ALL-IN LOVE en TO ALL RESURRECTED daarentegen getuigen van een componist die zijn raam verliet, is gaan zwerven, en de werkelijkheid van de wereld buiten leerde kennen. En die daar naar hoop blijft zoeken. Hij vindt in Baryshevskyi – die eenzelfde leven leidt – een ideale vertolker.
Joost Galema
Indiepop Saya Gray Saya
Wat is er veel om acuut voor te vallen bij Saya, het album van de eigenzinnige Japans-Canadese artieste Saya Gray. Haar liedjes zijn mozaïekwerkjes die telkens weer verspringen van kleur, toon, sfeer, gevoel en stijl – van alternatieve folkpop schuift ze moeiteloos op naar lo-fi, indiepop en elektro. Met uiterst gelaagde liedjes, even teer, knapperig en doordacht als gevouwen filodeeg, intrigeert Gray voortdurend. Wat een talent. (Amanda Kuyper)
POP Lisa Alter Ego
Indrukwekkend hoe de Thaise Lalisa ‘Lisa’ Manobal de popcultuur opschudt, met haar k-popgroep Blackpink, een rol in Netflix’ White Lotus en nu haar solodebuut. Daarop komt hulp van sterren (Rosalía, Raye, Megan Thee Stallion, Future) en een afwisselend stoer rappende en verleidelijk zingende Lisa. Maar het is allemaal flinterdun, doet telkens aan iets anders (beters) denken en klinkt alsof een enorm team schrijvers er veel te lang over heeft vergaderd. (Peter van der Ploeg)
Hiphop Dio Vlugtlaan
Na tien jaar is Dio terug met een nieuw melodieus hiphopalbum. Binnen de Nederlandse scene van veelal monotoon klinkende rappers, valt Dio op: door zowel zijn combinatie van zang en rappen, als de muzikale variatie. Hij schreef ontroerende teksten over de last van het ‘dna van zijn vader’, en zingt met Kempi het nummer ‘Z.M.O.K.’, als ode aan ‘Zeer moeilijk opvoedbare kinderen’. (HC)
Rock Bob Mould Here We Go Crazy
Het is niet helemaal duidelijk aan zijn hoeveelste jeugd punkveteraan Bob Mould (64) inmiddels is begonnen, maar het laatste decennium maakt hij verrekt opwindende rockplaten, die qua melodieuze gejaagdheid niet onderdoen voor zijn pionierswerk in Hüsker Dü en Sugar. Op zijn vijftiende soloalbum zet hij zijn queeste naar het perfecte, drie minuten durende liedje voort en bewijst: sommige rockers kunnen wél in stijl oud worden. (Frank Provoost)
jazz Peace Flag Ensemble Everything is possible
Dit Canadese sextet, bestaande uit (elektronische) gitaar, piano, sax, bas, bugel en drums, maakt moderne jazz met een randje ambient en postrock. Waar Peace Flag Ensemble zich op eerdere albums richtte op emotionele, zachtaardige composities, kiezen ze op Everything is possible voor meer experiment, vooral qua percussie en ritmiek. Dat culmineert in de laatste track, ‘I Am Not The Gauguin I Used To Be’, opvallend lekker, in weinig impressionisme en veel rock. (Jonasz Dekkers)