Schumann had een duistere en een dromerige kant, en meesterpianist Volodos weet ze spanningsvol te vervlechten

In componist Robert Schumanns borst gingen twee zielen schuil: de ingetogen Eusebius en de uitbundige Florestan, zoals hij ze zelf noemde. Geniaal speelde hij deze twee ‘zielen’ tegen elkaar uit in de cyclus Davidsbündlertänze. Onder meer dat stuk stond zondagavond op het programma van de Russische pianist Arcadi Volodos, die in de serie Grote Pianisten van het Amsterdamse Concertgebouw de zieke Maria João Pires verving.

In de Davidsbündlertänze kon Volodos in zekere zin zijn eigen leven als pianist terugvinden: hij begon als een vingervlugge virtuoos die zich met de jaren meer en meer daarvan afkeerde en op zoek ging naar de poëzie en verstilling in de muziek. In zijn recital gingen die twee kanten van zijn kunstenaarschap een dialoog aan.

Dat begon meteen met Franz Schuberts Zestiende Pianosonate, een zelden gespeeld werk dat Volodos met een zekere agressie opende om via een lange stilte daarna de dichterlijke weg te bewandelen. Het was alsof hier twee personages of twee innerlijke stemmen binnen één figuur – de één dromerig en de ander duister – zich tegen elkaar afzetten. In het schemerdonker van de Grote Zaal gaf de pianist deze contrasten beurtelings scherpomlijnde en vervagende contouren.


Lees ook
‘Alles draait om individualiteit’

‘Alles draait om individualiteit’

Eenzaamheid en contact

De prachtige zangerigheid waarmee Volodos het liedachtige ‘Andante’ bekleedde, bood even een speels maar spanningsvol rustpunt, voordat de innerlijke strijd in de muziek weer opnieuw begon. Schubert schreef deze sonate in de laatste jaren van zijn jonge leven. Hij wist toen nog niet dat de dood nog maar drie jaar van zijn voordeur verwijderd was. Niettemin verdiepte zijn muziek zich in die tijd aanzienlijk, een karakteristiek waarvoor het spel van Volodos geschapen lijkt.

Dat geldt ook voor Schumanns Davidsbündlertänze. Dit stuk past niet alleen bij zijn grote verbeeldingskracht, maar de alter ego’s van de componist vertegenwoordigen in zekere zin ook beide innerlijke stemmen van Volodos zelf. Daarbij kiest Eusebius voor de weldadige eenzaamheid van zijn eigen droomwereld, en Florestan zoekt naar contact. Maar gaandeweg weet Volodos hun stemmen en werelden toch te vervlechten.

Met z’n eigen bewerking van de Dertiende Rapsodie van Franz Liszt als slotstuk keerde Volodos terug naar zijn begintijd als virtuoos. Het is zo’n stuk waarvoor je vier handen nodig lijkt te hebben, een kunst waarvan iedereen een paar jaar geleden dacht dat Volodos die had afgezworen. Maar het meeste indruk maakte de pianist in zijn tweede toegift, een Schubert-menuet (D600 en D610). Zes minuten bedachtzame zachtmoedigheid, die voor je gevoel een formatieoverleg of een politieke impasse zou kunnen openbreken.

https://www.youtube.com/watch?v=6kBvFZJDV3w