Vrijdag begint de rechtszaak tegen de 36-jarige Amerikaanse rapper A$AP Rocky. Hij staat terecht omdat hij in 2021 in Los Angeles twee keer met een semiautomatisch vuurwapen zou hebben geschoten op zijn jeugdvriend Terell Ephron, na een verhitte discussie. Naar verwachting neemt de rechtszaak drie weken in beslag. Dat meldt de BBC.
Vorig jaar verklaarde het vermeende slachtoffer Ephron aan de politie dat de kogels zijn knokkels schampte. Maar de verwondingen beletten hem er niet van om het vliegtuig naar New York te nemen. Toen hij eenmaal was aangekomen aan de oostkust, besloot hij toch langs het ziekenhuis te gaan ter controle.
A$AP Rocky, die in werkelijkheid Rakim Mayers heet, kreeg een gevangenisstraf van ‘slechts’ 180 dagen aangeboden, maar hij wees het voorstel af omdat hij naar eigen zeggen onschuldig is. De partner van de wereldberoemde zangeres Rihanna stelt dat hij enkel een neppistool bij zich droeg op de bewuste avond, waardoor hij onmogelijk kogels kon afvuren, aldus persbureau AP.
24 jaar cel
De partijen van de beklaagde en eiser hadden 2,5 dag nodig om vijf mannelijke en zeven vrouwelijke juryleden te kiezen uit ruim honderd kandidaten. De rechtbank kan de rapper een gevangenisstraf opleggen van 24 jaar.
Desondanks liet de advocaat van A$AP aan de Amerikaanse pers weten dat de zaak met vertrouwen tegemoet wordt gezien. „We zijn er klaar voor. Het heeft lang geduurd”, aldus advocaat Joe Tacopina tegenover persbureau AP. „Het is iets dat al een tijdje boven het hoofd van Rocky en Rihanna en hun familie hangt. We staan te popelen om hiermee te beginnen en dit achter de rug te hebben.”
Het advocatenteam van Rocky probeert het verhaal van het vermeende slachtoffer op meerdere manieren onderuit te halen. Zo deed Ephron pas na een paar dagen aangifte en werd er geen vuurwapen gevonden. Tevens kunnen de verwoningen aan de knokkel van het slachtoffer ook door een vuistslag komen, aldus de advocaat van de rapper tegenover persbureau Reuters.
Trump
De populaire Amerikaanse rapper kwam in 2019 ook al in aanraking met justitie, nadat hij een 19-jarige jongen in Zweden mishandelde. De rechtbank in Stockholm legde de rapper een voorwaardelijke celstraf van twee jaar op. Ook moest de rapper zo’n 1.200 euro betalen aan het slachtoffer. Indertijd kon Rocky op de steun rekenen van Donald Trump, op dat moment eveneens de Amerikaanse president, die zich openlijk afvroeg of het Zweedse rechtssysteem wel deugde en belde met de premier van het Scandinavische land.
Het Amsterdam UMC is een rechtszaak begonnen tegen Ronald Plasterk en biotechbedrijf CureVac wegens de patentenkwestie die in het voorjaar van 2024 aan het licht kwam na onthullingen in NRC. Daaruit bleek dat Plasterk (67) na zijn ministerschap met Amsterdam UMC-wetenschapper Jan Koster patenten voor een kankertherapie ontwikkelde, maar die vervolgens als enig uitvinder claimde. Plasterk sloot daarmee vervolgens privé een miljoenendeal met CureVac, ten koste van het academisch ziekenhuis.
Het Amsterdam UMC eist nu via een civiele rechtszaak het mede-uitvinderschap en het mede-eigendom op van patenten en patentaanvragen. Daarnaast wil het ziekenhuis van zowel Plasterk als van CureVac een schadevergoeding. Dat bevestigt een woordvoerder van het ziekenhuis.
De woordvoerder wil niet zeggen hoeveel het ziekenhuis eist: „Wij doen nu geen uitspraken over bedragen, maar die hebben uiteraard een relatie met de verkoopwaarde van Plasterks bedrijf Frame Therapeutics aan Curevac, en de potentiële waarde van de patentaanvragen zelf.”
Biotech-startup
De patenten die Plasterk zich als enig uitvinder toe-eigende, vormden de basis voor de biotech-startup Frame Therapeutics die hij in 2019 oprichtte met zakenpartners. Dat bedrijf verkochten zij in 2022 aan biotechbedrijf CureVac voor 32 miljoen euro. De helft van dat bedrag was afhankelijk van toekomstige resultaten. Op het moment van de verkoop waren alleen de patentaanvragen al ruim 6 miljoen euro waard, zo blijkt uit jaarcijfers van CureVac.
Daarbij werd Jan Koster als mede-uitvinder gepasseerd, had het Amsterdam UMC het nakijken en liepen kankerpatiënten een experimentele behandeling mis, zo bleek uit het NRC-onderzoek. Door de overname kon een belangrijke klinische proef met longkankerpatiënten met nieuwe therapieën op basis van de patenten niet doorgaan. CureVac voorkwam op die manier de ontwikkeling van een kankertherapie die zou concurreren met hun eigen kankervaccins.
Volgens het Amsterdam UMC hebben Plasterk en CureVac „onrechtmatig gehandeld”. In een schriftelijke toelichting laat het ziekenhuis desgevraagd weten: „Het gaat erom dat de rechten van zowel Jan Koster als van Amsterdam UMC niet zijn geëerbiedigd. En dat moet hersteld worden. Die patentaanvragen komen grotendeels voort uit met publiek geld gefinancierde kennis, dus een deel van de opbrengsten daarvan mag dan toch echt wel ten goede komen aan het publieke domein.”
Bijzonder is dat het Amsterdam UMC zijn claims niet alleen bij CureVac als huidig eigenaar van de patenten neerlegt, maar ook bij de privépersoon Plasterk. „Hij wist, dan wel had moeten weten, dat Jan Koster door zijn bijdrage mede-uitvinder was en hij heeft dat niet op de aanvraag vermeld/laten vermelden, en zo Amsterdam UMC eigendomsrechten onthouden”, aldus de schriftelijke verklaring van het ziekenhuis.
De vraag welk deel van de schade voor rekening van Plasterk komt en welk deel voor CureVac, als het tot een toekenning van de schadeclaim komt, laat het Amsterdam UMC aan de rechter.
Slepende affaire
Met de rechtszaak komt een eind aan een maandenlange poging van het Amsterdam UMC om met Plasterk en CureVac zonder tussenkomst van de rechter een oplossing te vinden voor een slepende affaire die uitgroeide tot een politieke integriteitskwestie.
Oud-minister, wetenschapper en Telegraaf-columnist Plasterk werd in november 2023 op voordracht van PVV-leider Geert Wilders informateur. Hij was net informateur af toen NRC in maart publiceerde hoe Plasterk wetenschapper Jan Koster en het Amsterdam UMC had gepasseerd. Het ziekenhuis en Plasterk stonden in de weken voor publicatie NRC uitgebreid te woord en stelden zich toen nog gezamenlijk op het standpunt dat Plasterk terecht de patenten claimde. Dat veranderde na de NRC-publicatie. Het ziekenhuis trok de steun aan Plasterk in en begon een eigen onderzoek.
Gedurende dat onderzoek schoof PVV-leider Wilders Plasterk naar voren als de premier-kandidaat. De patentenkwestie liep zo hoog op dat Plasterk zich in mei terugtrok als kandidaat voor het premierschap.
Vlak daarna stelde hij in interviews met Het Financieele Dagblad en met Jeroen Pauw op televisie dat „ongeveer alles” wat NRC eerder had opgeschreven niet klopte; en dat hij vooraf schriftelijk toestemming van de toenmalige bestuursvoorzitter van het academisch ziekenhuis zou hebben gekregen voor zijn patentenverkoop. De mail die dat zou bewijzen heeft Plasterk, ondanks herhaald verzoek van NRC, nooit verstrekt. Het Amsterdam UMC ontkent die toestemming. „Die patentaanvragen zijn niet ter sprake gebracht door Plasterk, dus onze toenmalige bestuursvoorzitter Romijn wist niet van het bestaan ervan”, aldus een woordvoerder eerder tegen NRC.
Dat was in augustus 2024. Toen maakte het Amsterdam UMC bekend dat eigen intern onderzoek naar onder meer e-mailwisselingen tussen Plasterk en medewerkers van het academisch ziekenhuis, de eerdere bevindingen van NRC bevestigde. Daarmee stond voor het Amsterdam UMC vast dat Plasterk voorafgaand en tijdens zijn hoogleraarschap in 2018 en 2019 patenten op zijn eigen naam had aangevraagd, terwijl het wetenschappelijk werk en het uitvinderschap voor een belangrijk deel aan fulltime Amsterdam UMC-onderzoeker Jan Koster en dus aan het ziekenhuis toebehoorde.
Eind augustus legde het Amsterdam UMC daarom beslag op de patentaanvragen, waarop Plasterk nog steeds als enig uitvinder vermeld staat. Dat beslag wordt nu voorgezet in de rechtszaak. Plasterk loopt met de aan hem persoonlijk gerichte claim een financieel groot risico.
De 16 miljoen euro die Plasterk en zijn partners in 2022 meteen bij de overname kregen, werden uitgekeerd in aandelen CureVac. Na overname daalde de waarde van die aandelen zonder te herstellen. De aandelen hebben inmiddels nog maar ongeveer een vijfde van de waarde die ze hadden ten tijde van de overname.
‘Enige uitvinder’
Plasterk gaf NRC in reactie op de aanstaande rechtszaak de volgende schriftelijke verklaring: „Het Amsterdam-UMC heeft tot zeer recent, meer dan vijf jaar lang, ten volle de opvatting gesteund dat ik de enige uitvinder ben op deze patentaanvraag. Het Amsterdam-UMC heeft dat minder dan een jaar geleden uitdrukkelijk in de NRC bevestigd. Bovendien heeft destijds de toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur schriftelijk bevestigd dat het Amsterdam-UMC geen aanspraak maakte of zou maken op enig patent. Ik heb te allen tijde volledig te goeder trouw gehandeld. Het Amsterdam-UMC is vorig voorjaar (tijdens de kabinetsformatie) plotseling van mening veranderd en vindt het kennelijk nodig deze zaak voor te leggen aan de rechter. Dit is primair een zaak tussen Amsterdam-UMC en CureVac, dat sinds twee jaar eigenaar is. Ik zal uiteraard in de procedure mijn bijdrage leveren.”
Opnieuw vroeg NRC aan Plasterk een kopie van die schriftelijke bevestiging van de toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur. Ook dit keer ging Plasterk daar niet op in.
CureVac bevestigt dat het gedagvaard is, maar geeft lopende de procedure geen commentaar.
Wanneer de bodemprocedure tegen Plasterk en Curevac bij de rechtbank in Den Haag dient, is nog niet bekend.
Adriaan van Dis stapt over de drempel van de voordeur en pakt de bovenste brief van het stapeltje post dat op het buffet ligt, post van de gemeente, de Belastingdienst, het energiebedrijf. „CAK”, leest hij voor. „Woont hier iemand met brievenangst?”
Maar nee, in dit huis woont niemand meer. De laatste bewoner, een vrouw van in de negentig, is naar een verpleeghuis gebracht. „Alzheimer”, zegt haar zoon, Melcher de Wind. „De boekhouder komt binnenkort langs voor de administratie.”
Een kleine witte villa aan het water, Amsterdam-Zuid. „Door die deur daar”, zegt Adriaan van Dis, naar rechts wijzend, „ging ik naar je vaders spreekkamer. Vijfenveertig jaar geleden en dan wéét je dus nog dat je in de hal naar rechts moest. Mag ik even kijken?”
Van Dis was tweeëndertig en werkte bij NRC Handelsblad. Nathan Sid, zijn debuut uit 1983, moest nog geschreven worden. Hier is… Adriaan van Dis, zijn literaire televisieprogramma, bestond nog niet. Een bevriende uitgever had hem gevraagd op bezoek te gaan bij de Amsterdamse psychiater Eddy de Wind, die in september 1943, op zijn zevenentwintigste, naar Auschwitz was gedeporteerd en daar tewerk was gesteld als dwangarbeider.
Als mijn vader ’s nachts niet kon slapen, vroeg ik hem om bij me op de rand van mijn bed te komen zitten en over het kamp te vertellen
Op de dag van de bevrijding door de Sovjets, 27 januari 1945, had Eddy de Wind een schrift uit de voorraden van de SS gestolen en was op de rand van zijn brits gaan zitten schrijven over wat hij had meegemaakt: Eindstation Auschwitz. Het werd in 1946 gepubliceerd, maar in de feeststemming na de oorlog was er weinig belangstelling voor geweest en nu, in 1979, wilde de bevriende uitgever het opnieuw proberen. Of Adriaan bereid was om Eddy de Wind, drieënzestig inmiddels, een „willig oor” te bieden. De Wind zou een nieuwe inleiding schrijven en wilde ter voorbereiding met „een jong mens” over zijn ervaringen praten, „niet al te dom, en ook geen Jood”. Zo stapte Adriaan van Dis in de herfst van 1979 op zijn fiets naar dat villaatje aan het water voor een ontmoeting die hem nog lang zou heugen.
Alleen al vanwege wat hij te horen kreeg over de lijken die op een grote, platte vrachtwagen werden gegooid, over de ‘ontbindingssappen’ die in het rond spatten, over Eddy die opzij moest springen om het vuil niet over zijn kleren te krijgen. Van Dis gruwde ervan en dacht aan zijn vader, die aan drieënhalf jaar Japanse internering smetvrees had overgehouden. Smetvrees – dat heeft Van Dis ook.
Dodenboekhouding
Deze keer is hij met de tram gekomen en bij de koffie in de al bijna lege keuken – het huis wordt binnenkort verkocht – zegt hij: „Onze fysiotherapeut.”
„De fysiotherapeut op de Nieuwe Keizersgracht”, zegt Melcher de Wind.
„Bij wie we”, zegt Van Dis, „toevallig allebei onder behandeling zijn. Terwijl hij aan mijn heup stond te wrikken, vroeg hij of ik Melcher de Wind kende. Melcher de Wind? Nee. Maar Eddy de Wind…”
„Mijn vader dus.”
„…kende ik wel en zo is het gekomen dat we hier nu zitten.”
Lang verhaal kort: Van Dis heeft een voorwoord geschreven bij de nieuwste uitgave van Eindstation Auschwitz, tachtig jaar na de bevrijding. De vorige uitgave was in januari 2020, in zesendertig talen, en Melcher de Wind reisde toen met NRC naar Auschwitz om te zien waar zijn vader gevangene was geweest – al durfde hij, toen hij er rondliep, nauwelijks om zich heen te kijken. „Ik wil wel een beetje heel blijven”, zei hij bij Block 9, waar zijn vader sliep, met acht mannen in een kooi van 2 meter 40 bij 1 meter 95. „Ik hoef niet helemaal in puin”, zei hij bij Block 10, waar de eerste vrouw van zijn vader zat opgesloten en wachtte op haar beurt om onvruchtbaar te worden gemaakt.
„En nu”, zegt Van Dis, „ga ik iets raars zeggen. Toen ik het voorwoord schreef, was ik ziek en ongelukkig, en ik herlas het boek, en het was gruwelijk, en toch” – hij slikt – „vond ik er troost in.”
„Vind ik niet raar”, zegt Melcher de Wind.
„Je vader”, zegt Van Dis, „blijft achter bij de stervenden en dan klimt hij op een wachttoren. Zal hij springen? Nee, iedereen moet weten wat er gebeurd is. Hij steelt dat schrift, een kasboek waarin de dodenboekhouding werd bijgehouden, en kiest voor het leven.”
„En dan die zin die jij citeert”, zegt Melcher de Wind. „Over de ‘rampzalige levenden’ en de ‘gelukkige lijken’. Op die toren is mijn vader bijna jaloers op degenen die de relatief eenvoudige weg van de gaskamer zijn gegaan. Je kunt het je bijna niet voorstellen dat je zo denkt. Maar dat is wat mijn vader tot zijn dood met zich heeft meegedragen. Hij was een rampzalige levende.”
Lees ook
De laatste WO-II oorlogsveteranen komen langs in Limburg, nu moet hun verhaal worden doorgegeven aan tieners
Huiver
En ja, dat kan ook gezegd worden over de vader van Adriaan van Dis, na die drieënhalf jaar Japanse internering. Hij sloot zich op in het donker en lag dan hardop te tellen. Met regelmaat smeet hij zijn eten tegen de muur. „Mijn moeder”, zegt Van Dis, „stuurde me op de kleuterschool al naar de psychiater, want ik was altijd zo zenuwachtig. Jaja, waar was ik zo zenuwachtig van?” Hij legt zijn armen om zijn hoofd en duikt weg. „Ik moest bukken voor de rondvliegende borden.”
In zijn voorwoord vertelt hij dat in de gesprekken met Eddy de Wind zijn eigen „kleine oorlog” opspeelde. En dat hij dat niet durfde te zeggen. „Hoed u voor leedconcurrentie.” Maar na die gesprekken – hij ging een paar keer terug – liet hij zich „als de donder” weer onder behandeling stellen van een psychiater, want hij ging „rare dingen” doen, zichzelf beschadigen. „Mijn vader kwam bij me spoken.” Zeven jaar lang analyse werd het. In die tijd schreef hij Nathan Sid – over zijn vader.
Melcher de Wind zet nog een keer koffie en Van Dis zegt: „Ik zeg het met een zekere huiver, Melcher. Maar ik herken wel het nodige in jou.”
„O ja?”, zegt De Wind. „Huiver waarvoor?”
„Laat ik voor mezelf spreken”, zegt Van Dis. „Ik heb in mijn leven ook een zekere hang gehad naar eh, onverstandig gedrag, naar mezelf pijn doen – wat je kunt uitleggen als een poging om je gevoelens te onderzoeken, zonder dat je je ervan bewust bent. Mag ik het zo uitdrukken?”
„Mja”, zegt De Wind.
„We hebben het daar wel over gehad toen we een glas dronken in die wijnbar bij jou op de hoek. Misschien waren het twee glazen. Of drie.”
„Hm, hm”, zegt De Wind.
Wij, kinderen van zulke ouders, hebben een goed oor voor doorvertelde pijn
„In mijn podcast”, zegt Van Dis, „heb ik net een verhaal voorgelezen dat ik veertig jaar geleden geschreven had en waar ik me veertig jaar voor geschaamd heb. En waar gaat dat over? Over pijn. Over Francis Bacon, een schilder die ik enorm bewonder omdat hij pijn kan schilderen. Zijn werk gaat over verwondingen, over kapotte mensen zonder hoofd. Francis Bacon werd als kind zeer getuchtigd, maar niet door zijn vader, een door de oorlog getekende oud-militair. Die liet het over aan de paardenknecht. Later heeft Francis Bacon die pijn altijd weer gezocht bij mensen die bereid waren om hem te slaan. Op een dag werd er bij hem ingebroken. De inbreker viel door het glazen dak van zijn atelier en toen dacht Francis Bacon: nou heb ik je. Ik geef je aan bij de politie. Of je slaat me. En toen heeft de inbreker hem geslagen. En Francis Bacon is een verhouding met hem begonnen.”
Hij neemt een koekje van de schaal en als het op is, zegt hij: „Ik ben ook heel veel geslagen. Maar ik kan niet tegen pijn en vernedering, daar zoek ik het juist niet in. Ik heb de fantasie dat ik Francis Bacon ontmoet in Soho en me door hem laat meenemen, en dan wil hij dat ik hem sla, en ik kan hem niet slaan. Het lijkt een perverse fantasie, maar wat ik wil laten zien, is dat pijn hem en mij verbindt, dat die getourmenteerde vaders ons verbinden. Ik ben altijd op zoek geweest naar mensen die dat ook hebben ervaren.”
„Dat snap ik”, zegt De Wind.
Van Dis: „Ik wil niet aan de haal gaan met andermans oorlog. En zeker niet met Auschwitz. Ik ben geen slachtoffer. Eddy de Wind kijkt als een psychoanalyticus naar het kwaad, hij wilde de drang tot wreedheid begrijpen. Wat de mens tot duivel maakt. Hoe besmettelijk het kwaad is en ook gevangenen corrumpeerde. Hij oordeelt niet zozeer, hij beschrijft. En ja, het valt niet te ontkennen dat ik als luisterend oor, gezeten tegenover een door gevangenschap beschadigde man, ook mijn eigen vader zag zitten. Al zijn hun ervaringen onvergelijkbaar. Wij, kinderen van zulke ouders, hebben een goed oor voor doorvertelde pijn.”
Spreekkamer
„Mijn vader”, zegt De Wind, „sloeg mij niet, maar hij sprak te veel met me over zijn kampervaringen. Dat is een andere vorm van pijn doen en dat lokte ik ook uit. Als hij ’s nachts niet kon slapen, vroeg ik hem om bij me op de rand van mijn bed te komen zitten en over het kamp te vertellen. Zo werd ik zijn luisterend oor. En probeerde ik met hem in contact te komen. Het was meer dan goed voor me was. Het gevolg is dat ik mijn kinderen eigenlijk nooit iets over de oorlog heb verteld.”
„Logisch”, zegt Van Dis.
„Het boek van mijn vader”, zegt De Wind, „ik weet niet eens of ze het gelezen hebben. Ik vraag ze er ook niet naar. Ik wil ze er niet mee belasten.”
„Heel logisch allemaal”, zegt Van Dis. „Wat een verschil is: jij hebt je vader oud zien worden. Jij kón met hem praten. Mijn vader ging dood toen ik tien was. Er is geen sprake geweest van gesprekken, er zijn alleen herinneringen. Vertekende herinneringen. Ik heb mijn vader voor een deel verzonnen. Als hij nu hier binnen zou komen” – hij draait zich om naar de voordeur – „dan zou ik hem niet herkennen.”
Dan gaat De Wind hem voor naar de spreekkamer van zijn vader, die al lang geen spreekkamer meer is. Eddy de Wind stierf in 1987, 71 jaar oud. Adriaan van Dis kijkt verbaasd rond: de kamer is kleiner dan in zijn herinnering. „Daar stond zijn bureau”, zegt Melcher de Wind. „Weet je dat nog? Het was zo’n groot stalen Ahrend-bureau. Hij had het uit het hoofdkantoor van de SD in de Euterpestraat gehaald. Hij zei altijd dat het van Seyss-Inquart was geweest.”
„En daar zat hij dus achter…”, zegt Van Dis.
Melcher de Wind: „… terwijl hij mensen met een oorlogstrauma behandelde, ja.”
Lees ook
‘Mijn vader vond zichzelf geen held, maar hij was het wel’
Massaal stemde Heerlen-Noord op de PVV, die beloofde dat het héle ziekenhuis open zou blijven. De partij brak die belofte. Maar, zeggen bewoners, daar kan Wilders niets aan doen. „Hij probéért het tenminste.”
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected]