Rwanda verwerkt nog altijd zijn trauma. Wat helpt? Als de daders oprecht berouw tonen

Het zijn onwaarschijnlijke verzoeningen, dertig jaar na de genocide in Rwanda. Van moordenaars en nabestaanden. Van familieleden, zelfs ouders en kinderen, die als gevolg van de slachtpartij tegenover elkaar kwamen staan. In geen land in de historie van de mensheid vielen in zo’n korte tijd zoveel doden. Naar schatting 800.000 tot een miljoen mensen in honderd dagen tijd. Een op de tien Rwandezen. Merendeel Tutsi’s, maar ook Hutu’s die voor Tutsi’s werden aangezien of Tutsi’s beschermden.

„Na de genocide was ik krankzinnig. Ik vergat me aan te kleden. Ik liep in mijn blootje naar buiten. Ik schold iedereen uit die had meegedaan.” De 70-jarige Liberatha Nyirasangwe uit het district Karongi, waar negen op de tien Tutsi’s werden vermoord, schudt gelaten het hoofd. „Mensen kwamen zich verontschuldigen. Ze vielen op hun knieën. ‘Nooit zal ik jullie vergeven’, zei ik. Ik vervloekte ze. Ik had niet verwacht dat ik nog ooit een woord met die mensen zou wisselen.”

„Sinds de genocide leefde ik met een prop in mijn keel. Ik kon niet praten. Ik kon niet huilen.” De 60-jarige Rose Mukarusagara uit hetzelfde district praat nog altijd zachtjes. „Ik verschanste me in mijn huis. Meed contact. Ik was altijd boos, altijd verdrietig. Ik droomde vaak dat ik een man was en wraak nam. Dat ik een van hun kinderen doodde. Ik heb het geprobeerd. Gelukkig is het me niet gelukt.”

Smeulend wantrouwen

Aan elke oorlog, elke slachtpartij, komt ooit een einde. De overlevenden begraven hun doden en dragen hun littekens. De moordenaars, plunderaars en verkrachters boeten voor hun daden of komen ermee weg. En al die beschadigde mensen hebben geen andere keuze dan opnieuw te proberen samen te leven, bij voorkeur in vrede. Maar hoe doe je dat als wederzijds wantrouwen smeult, als angst en haat nog nagloeien? Hoe maak je het uiteengereten weefsel van een samenleving heel?

Daar zijn ze in Rwanda al dertig jaar mee bezig. Een traag en moeizaam proces. De meeste slachtoffers werden gedood met kapmessen en knuppels waarin spijkers waren geslagen. Het waren vaak geen vreemden die hen doodden, maar buren of andere bekenden. Daders en slachtoffers, het waren vrijwel allemaal christenen. Ze spraken dezelfde taal, deelden dezelfde cultuur.

Rwanda telt tien psychiaters op ruim dertien miljoen mensen

De overheid propageert sinds 1999 nationale eenheid en verzoening. Voor de staat bestaan er geen Hutu’s en Tutsi’s meer. Behalve tijdens de jaarlijkse rouwperiode van honderd dagen die begint op 7 april als de ‘Genocide tegen de Tutsi’s’ wordt herdacht. De rest van het jaar geldt iedere burger als Rwandees.

Maar eenheid en verzoening laten zich niet opleggen. Dertig jaar na de genocide worstelt nog steeds een groot deel van de bevolking met de psychische gevolgen. Ruim 20 procent van de bevolking heeft een depressie, een posttraumatische stressstoornis of een andere angststoornis, wijst onderzoek uit. Bij het deel van de bevolking dat de genocide heeft overleefd, is dat meer dan 50 procent.

Hoe komen mensen in arme landen over hun oorlogstrauma’s heen? In landen vrijwel zonder geestelijke gezondheidszorg? Rwanda telt tien psychiaters op een bevolking van ruim dertien miljoen mensen.


Foto Jan Banning


„Het hielp dat daders de waarheid vertelden. Ik zag dat het ook mensen zijn”

Liberatha Nyirasangwe, 70 jaar, zittend: „Na de genocide was ik krankzinnig. Heel mijn familie hadden ze uitgemoord. Ik liep in mijn blootje naar buiten. Ik schold iedereen uit die had meegedaan. Mensen kwamen zich verontschuldigen. Ik vervloekte ze. ‘Nooit zal ik jullie vergeven’, zei ik. Jaren hield die gekte aan.
Tot ze me vroegen voor die sociotherapie. De eerste twee keer moesten ze me komen halen. De derde keer voelde ik een zweem van blijdschap. Het hielp dat daders de waarheid vertelden. Ik zag dat het ook mensen zijn.”

Alphonse Kanyemera, 78: „Ik was betrokken bij de moord op haar broer. De duivel moet in mij gevaren zijn. In de gevangenis werd ik heel erg ziek. Ik was ervan overtuigd dat ze me zouden laten creperen. Maar ze brachten me naar een ziekenhuis. Daar trof ik een verpleegster uit mijn streek, een van de overlevenden. Ze was zorgzaam voor mij. Nu zorgen Liberatha en ik voor elkaar. We wonen op dezelfde heuvel. Ik hoor haar als ze me roept.”

Speciaal voor dat doel ontwikkelde de Nederlandse sociotherapeut Cora Dekker een goedkope en effectieve therapie, in samenwerking met het bisdom Byumba van de Anglicaanse kerk in Rwanda. Een aanpak waarmee artsen en psychiatrisch verpleegkundigen in westerse klinieken oorlogstrauma’s van militairen en asielzoekers behandelen, vormden zij om tot een methode die getrainde therapeuten uit de eigen gemeenschap kunnen gebruiken.

In Rwanda staat de methode bekend als Mvura Nkuvure, ‘ik heel jou, jij heelt mij’. De zogeheten ‘community-based sociotherapy’ richt zich op het verbeteren van de sociale betrekkingen tussen mensen met uiteenlopende psychosociale problemen. Met de groep als helende kracht. Tussen 2006 en 2022 voltooiden meer dan 64.000 Rwandezen die therapie.

De lokale organisatie CBS Rwanda en partners leidden ruim duizend therapeuten op. Die kregen een intensieve training van zeven weken. Ze wonen in het dorp of de wijk waar ze groepen begeleiden en kennen de mensen, de gevoeligheden en problemen. Meestal opereren ze in duo’s: Hutu en Tutsi, man en vrouw. Ze krijgen niet betaald, alleen een vergoeding voor transport en communicatie. Vaak zijn het ervaringsdeskundigen, mensen die eerder zelf baat hadden bij de therapie.


Foto Jan Banning


„Ik begrijp nog steeds niet dat ik buren heb gedood”

Clever Kadurira, 68 jaar, rechts, in zijn achtertuin, naast de grafsteen van zijn oudere broer: „Van 1993 tot 2000 was ik soldaat in het bevrijdiingsleger van de tegenwoordige president Paul Kagame, dat een einde heeft gemaakt aan de genocide. Het gehucht waar ik vandaan kwam, meed ik. Daar waren mijn vrouw en drie kinderen vermoord. Daar waren mijn ouders, vier broers en zus gedood. Het was een spookdorp. Pas in 2019 keerde ik terug. Celestin had mij eerder benaderd. Hij had herhaaldelijk zijn spijt betuigd.”

Celestin Musengimana, 74 jaar: „Op nog geen tien meter afstand van wat nog altijd mijn huis is, hebben ik en mijn maatje zijn oudere broer doodgestoken bij een wegversperring. Ik zat 21 jaar in de cel. Al in de gevangenis heb ik bekend. Later voor de dorpsrechtbank opnieuw. Het heeft mijn straf niet bekort, maar mijn geweten wel verlicht. Ik begrijp nog steeds niet dat ik buren heb gedood. Sinds de sociotherapie gaan Clever en ik als broers met elkaar om.”

Verborgen

Een maand lang reizen we door Rwanda, hobbelend over roodkleurige zandwegen, bezaaid met keien, waar je alleen met een fourwheeldrive kan komen en soms alleen te voet. Slingerend over de ontelbare heuvels van het eeuwig groene middelgebergte, met een overdaad aan bloemenpracht. Ons doel is mensen te portretteren en te spreken die elkaar ooit als vijanden zagen en dankzij die therapie bevriend zijn geraakt.

Zoals Solange Uwamahirwe en Elie Zmanizaboyo. „Ik was zeven jaar oud toen mijn vader vertelde dat hij had meegedaan aan de genocide”, vertelt Uwamahirwe (23). „Daarna durfde ik niet meer in de buurt komen van dorpsgenoten. Misschien had mijn vader hun familieleden wel vermoord? Ik was ervan overtuigd dat ik niet mocht bestaan.” En Zmanizaboyo (40), destijds tien jaar: „Ik zag hoe mijn beide ouders werden vermoord. Mijn vader met een kapmes. Mijn moeder met een knuppel. Ik kon me verstoppen in het struikgewas. Mensen met een goed hart verborgen mij tot het einde van de genocide. Ik overleefde, maar ik voelde me doods. Tijdens de groepstherapie hoorde ik het verhaal van de dochter van de man die mijn ouders had vermoord. Over het opgroeien zonder vader. Met een moeder die niet voor haar kinderen kon zorgen. Altijd bang, altijd beschaamd. We hebben allebei geleden. Nu steunen we elkaar.”


Foto Jan Banning


„Vanuit het bos zag ik hoe het huis met benzine werd overgoten en in brand werd gestoken”

Epiphanie Mukamazimpaka, 37 jaar, destijds 7, links: „Ik was te laat die dag. De meesten van onze familie waren al naar het huis van mijn grootouders gevlucht. Broers, zussen, tantes, ooms, met hun kinderen. Vanuit het bos zag ik hoe het huis met benzine werd overgoten en in brand werd gestoken. Ik hoorde ze daarbinnen kermen. Deze man was erbij, net als zijn broers. Op één na. Die ene broer en diens moeder hebben mij gered. Zij loodsten mij van schuilplek naar schuilplek. Jarenlang was ik bang me onder de mensen te bewegen. In de sociotherapiegroep heb ik geleerd me niet door het verleden te laten verlammen. Ook deze man heeft geleden.”

Jean Baptiste Sibomana, 49 jaar: „Twaalf jaar heb ik in de gevangenis gezeten. Daarna nog eens drie jaar omdat ik met mijn dronken kop over de genocide had opgeschept. Pas daarna drong het besef door dat ik levens had vernietigd, inclusief de levens van mezelf en mijn gezin. Ik heb Epiphanie op mijn knieën om vergeving gevraagd.”

Tot elkaar veroordeeld

Sociotherapeuten hebben de tweetallen gevraagd of ze willen meewerken aan zo’n ontmoeting met journalisten. We horen de verschrikkelijkste verhalen over de genocide. Over trouwgasten die in het huis van de bruidegom levend werden verbrand nadat het dak was overgoten met benzine. Over de verkrachte zus die de genocide overleefde, maar overleed aan aids. Verhalen die dertig jaar na dato nog steeds tot in detail moeten worden verteld. Ogenschijnlijk zonder emotie, maar met alle gebaren en bewegingen die er destijds bij hoorden. Een slachtpartij wordt nagespeeld.

Zij die overleefden, vertellen niet alleen over de wandaden. Zij „voor wie het nog geen tijd was”, zoals de destijds zesjarige Epiphanie Mukamazimpaka het uitdrukt, spreken ook over de goedertierenheid van sommige medemensen, van Hutu’s, buren die hen verborgen, in bescherming namen, eten brachten. Over bekenden met bloed aan de handen die op een beslissend moment toch wegkeken of niet toesloegen, aan wie ze het leven danken, zoals de destijds tienjarige Elie Zmanizaboyo. Hij kan het nog altijd niet bevatten.

In die chaotische periode van bloeddorst en collectieve waanzin gebeurde wel meer onbegrijpelijks, leren de verhalen. Over de Hutu-zoon die meedeed met de moordenaars omdat hij zo hun gangen kon nagaan en zijn Tutsi-moeder kon beschermen. Over de Hutu-vader die zijn vrouw de keel afsneed, omdat hij van de moordenaars moest kiezen tussen zijn vrouw en hun twee kinderen, en zijn vrouw van hem eiste haar te doden. Zijn kinderen moesten hem tien jaar missen omdat hij in de gevangenis zat voor moord.


Foto Jan Banning


„De vrouw van wie ik de zus heb gedood, hield mij in leven”

Marianna Nyirantagorama, 58 jaar: „Van ons gezin ben ik de enige die de genocide heeft overleefd. Mijn moeder, twee broers, vier zussen liggen in een massagraf. Ik behoorde steeds tot die enkele overlevenden tussen al die doden. In de kerk waar het grootste deel van mijn familie werd vermoord. Later op de Besesero-heuvel waar de laatste Tutsi’s zich tot het uiterste verdedigden tegen een overmacht. Onder bloederige lijken hield ik me dood. Deze man heeft mijn oudste zus gedood. Dankzij sociotherapie kon ik hem vergeven. Ik zag zijn berouw.”

Marc Nyandekwe, 60 jaar: „Ik heb 6 jaar en 9 maanden gevangen gezeten. Na mijn vrijlating durfde ik Marianna niet onder ogen te komen. Eerst verschanste ik me in mijn eigen huis. Later ging ik elders werken. Af en toe kwam ik terug naar mijn gezin. Marianna zei tegen mijn vrouw dat ik niet langer hoefde te vluchten. Ik was bang dat het een valstrik was. Maar ze leende ons geld. Ze hielp me aan werk. De vrouw van wie ik de zus heb gedood, hield mij in leven.”

Na de genocide was samenleven voor iedereen op eieren lopen. Voor de overlevenden. En voor hen die hadden meegedaan of toegekeken. Ze waren tot elkaar veroordeeld maar ze negeerden of ontweken elkaar, verlamd door angst, verteerd door woede. „Van de overheid moesten we ons verzoenen”, zegt Elie Zmanizaboyo. „Maar zij hadden onze families vermoord. Zij hadden onze levens vernietigd. Veel daders zaten voor jaren achter de tralies. Maar dat was niet voldoende. Ze moesten lijden zoals wij hadden geleden. Ik was als een explosief dat elk moment kon ontploffen.”

De 59-jarige Letitia Uwamariya durfde nauwelijks buiten te komen uit angst dat ze familieleden zou tegenkomen van een van de mannen die haar zes kinderen hadden gedood. „Ik bewerkte het land. Daarna ging ik meteen naar mijn kamer. Voor de kinderen die ik na de genocide nog kreeg, had ik geen oog. Mijn enige vriend was mijn bed.”

Ze waren tot elkaar veroordeeld maar ze negeerden of ontweken elkaar

Ook veel daders die op vrije voeten kwamen en daarmee voor onrust zorgden in de gemeenschappen waar ze naar terugkeren, zijn wantrouwend en bang. De 46-jarige Ezechiel Niyibizi, die tien jaar vastzat, wist zeker dat de overlevenden hem zouden proberen te doden. Hij verschool zich in zijn eigen huis, durfde niemand in de ogen te kijken. „Ik schaamde me. Iedereen wist wat ik gedaan had. Ik bewoog me als een schim.”

De 56-jarige Jean Claude Kwizera, die na vijftien jaar in mei 2022 vrij kwam, herkende zijn eigen dorp niet meer. „Hier was vroeger overal bos.” Zijn eigen huis kon hij aanvankelijk niet vinden. Het zag er armoedig uit in vergelijking met al die nieuwe huizen. „Ik voelde me eenzaam en terneergeslagen. Hoe haal ik die achterstand ooit in?”

Verzoening is geen doel

Veel Rwandezen zijn direct of indirect beschadigd door de genocide en isoleren zich, hun contact met de gemeenschap is verstoord. Dat merken we aan de tweetallen die we elk afzonderlijk spreken. Zij gaan sinds de sociotherapie vriendschappelijk met elkaar om, terwijl ze daarvoor doodsbang voor elkaar waren of elkaar het licht in de ogen niet gunden. In veel gevallen hebben ze zich verzoend of de ander vergeven. Al is dat niet het doel van de sociotherapie. De therapeuten die de bijeenkomsten begeleiden, nemen woorden als ‘verzoening’ en ‘vergeving’ niet snel in de mond. Als die momenten zich voordoen, gebeurt dat op initiatief van deelnemers zelf.

„Sociotherapeuten voeren niet het hoogste woord. Ze zeggen niet hoe het moet”, vertelt Emmanuel Sarabwe, trainer en onderzoeker van het eerste uur bij CBS Rwanda. „Ze maken mogelijk. Ze luisteren en stellen vragen. Dat is onze grootste uitdaging tijdens de training. Want in Rwanda denken we van oudsher hiërarchisch. Geestelijken preken. Onderwijzers hebben de wijsheid in pacht. Sociotherapie moet het juist hebben van de kennis en wijsheid van de groep.”


Foto Jan Banning


„Ik heb twaalf jaar gevangen gezeten. Ik kreeg nooit bezoek”

Ancile Unabagira, 57 jaar, met zwarte hoofddoek: „Mijn man werd in de eerste dagen van de genocide door militairen gedood. Ik vluchtte met onze drie kleine kinderen naar mijn geboortedorp. Dat was riskant omdat daar moordenaars waren die mij kenden. Maar er woonden ook mensen die mij hielpen, die mij waarschuwden als er weer een bende in aantocht was. Dan vluchtten we de bossen in. Deze vrouw heeft de zussen van mijn man verraden. ‘Dat zijn Tutsi’s’, zei ze tegen een groep mannen. ‘Maak ze af.’ Tijdens de sociotherapie kwam ik erachter hoe arm ze was. Dat ze geen matras had en op bananenbladeren sliep. Ik kreeg meelij met haar.”

Ancile Nyiramimani, 52 jaar: „Ik heb twaalf jaar gevangen gezeten. Ik kreeg nooit bezoek. Mijn man zat nog veel langer gevangen. Na zijn vrijlating wilde hij niks meer van me weten, omdat ik oud en zwak was geworden. Dankzij de sociotherapiegroep heb ik nu beddengoed. Mensen praten weer met mij.”

Een therapie omvat vijftien wekelijkse sessies van elk drie uur. Er doen tien tot vijftien mensen aan mee. De eerste drie sessies staan in het teken van veiligheid. Een huis, een kerk, een schaduwrijke plek in de buitenlucht, de plaats van samenkomst moet voor iedereen veilig zijn. „Maar tijdens de eerste bijeenkomst voelt niemand zich veilig”, vertelt Sarabwe. „Stel je voor: je zit in een kring met familieleden van degene die jouw broers en zussen hebben vermoord. Of met de dader zelf. Met wie je tot dan toe elk contact hebt gemeden. Sommige groepsleden zitten bijna achterstevoren. Het ongemak druipt eraf.”

Tijdens de eerste sessies wordt er vaak gedanst en gezongen. Er worden spelletjes gespeeld. Om de sfeer luchtig te houden. Langzaam ontstaat het begin van groepsgevoel.

In de tweede serie van drie sessies staat vertrouwen centraal. Wie vertrouw je? Wat wekt vertrouwen? De volgende twee fasen draaien om zorg en respect. Wat voor zorg heb je nodig? Welke zorg kun je de andere groepsleden bieden? Meestal voelt het gezelschap inmiddels vertrouwd. Mensen hechten zich bijna ongemerkt.

In de laatste twee fasen gaat het om je richten op de toekomst en je leven niet laten beheersen door het verleden. En om het opdiepen van positieve herinneringen. Wanneer voelde je je blij? Wanneer werd je gesteund? Ken je ook mensen die goed voor je zijn geweest?

„Elk woord, elk gebaar, elke zucht kan de vonk zijn die tot toenadering en helend contact leidt binnen de groep”, zegt Sarabwe. „Dat gebeurt meestal in de zorgfase.” Het helpt als daders precies vertellen hoe en waar ze hun wandaden pleegden en waar ze hun slachtoffers begroeven. Het helpt als ze oprecht berouw tonen en besef van wat ze hebben aangericht.


Foto Jan Banning


„Elke nacht opnieuw zag ik die beelden. Ik werd verteerd door haat”

Rose Mukarusagara, 60 jaar, rechts: „Ik zat mijn drie maanden oude baby te voeden, toen de meute op me afkwam. Iemand schoot mijn jongetje dood. Een ander wilde me de genadeklap geven met een kapmes. Ik weerde af met mijn arm die hevig begon te bloeden, net zoals mijn oor die was geraakt. Ik viel voorover op mijn baby en verloor het bewustzijn. Waarschijnlijk dachten de mannen dat ik vanzelf zou doodbloeden. Na de genocide had ik altijd hoofdpijn. Elke nacht opnieuw zag ik die beelden. Ik werd verteerd door haat. Sociotherapie hielp me weer mens te worden. ‘Heel mij, ik heel jou’ heet die aanpak. Dat hebben we gedaan.”

Ezechiel Niyibizi, 46: „Ik maakte deel uit van die meute. ‘Als wij hen niet doden, doden ze ons’, hadden leiders ons verteld. Na de genocide vluchtte ik naar Congo. Tien jaar cel wachtte mij bij terugkeer. Wat ik heb gedaan, is onvergeeflijk. En toch heeft Rose me vergeven, De zoon van Rose brengt mijn dochter elke dag naar school.”

Wat ook bijdraagt is dat groepsleden elkaar hun persoonlijke verhalen vertellen en dat er aandachtig wordt geluisterd. „We voelden elkaars verdriet”, zegt de 60-jarige Marc Nyandekwe over de 58-jarige Marianna Nyirantagorama wier zuster hij doodde. „We probeerden elkaar te troosten.”

Een uitspraak die in de gesprekken over de sessies steeds terugkomt, in allerlei variaties: „Zij hebben ook geleden. We hebben allemaal geleden.”

Het effect van de therapie omschrijft de 46-jarige Ezechiel Niyibizi als „nooit verwacht geschenk”, de 68-jarige Clever Kadurira noemt het „genade”, de 40-jarige Elie Zmanizaboyo spreekt over „een bevrijding” en de 59-jarige Letitia Uwamariya zegt dat het „dat was wat ze nodig had om me weer mens te voelen tussen de mensen, niet meer moederziel alleen”.

Tachtig procent van de groepen gaat op eigen kracht verder. Ze blijven elkaar ontmoeten. Vanzelfsprekend, vindt onderzoeker Sarabwe. „Ze willen de verbondenheid niet kwijt.”

Sommige groepen beginnen gezamenlijke bezigheden om geld te verdienen. Ze vlechten matten. Ze bewerken samen een stuk land. Sarabwe: „Trauma’s houden mensen niet alleen klein maar ook arm.” Community-based sociotherapie wordt inmiddels toegepast in Liberia, Congo-Kinshasa, Oeganda, Ethiopië en Zuid-Soedan.

Tijdlijn
Rwanda

15de eeuw
Rwanda is tot 1884 een koninkrijk.
1884
Rwanda maakt tot 1919 deel uit van de kolonie Duits Oost-Afrika.
1922
Rwanda behoort tot 1962 tot Belgisch mandaatgebied. In navolging van Duitsers zien Belgen de Tutsi’s als elite en Hutu’s als onderklasse. In de jaren dertig voeren ze id-kaarten in met daarop: Hutu, Tutsi of Twa.
1959
Hutu’s doden tienduizenden Tutsi’s.
1961
Een Hutu-regering neemt de macht over.
1962
Rwanda onafhankelijk.
Massamoorden op Tutsi’s in 1963, 1967 en 1973.
1990
Etnisch geweld laait op als Tutsi-milities, verenigd in het Rwandees Patriottisch Front (RPF), vanuit Oeganda Rwanda binnenvallen.
1994
Op 6 april wordt een vliegtuig met de presidenten van Rwanda en Burundi uit de lucht geschoten. Het is het startsein voor de massamoord op Tutsi’s. Er sterven zo’n 800.000 mensen. De genocide eindigt op 18 juli met de machtsovername door het RPF.
Zo’n 1,5 miljoen Hutu’s en Tutsi’s vluchten naar Congo-Kinshasa. De meesten keren in 1996 en 1997 terug.
1999
De regering richt een Commissie voor Nationale Eenheid en Verzoening op. De benamingen Hutu en Tutsi worden verboden. Een nieuw ministerie neemt die taak over in 2021.