Volgens de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Canada is Rusland bezig de Moldavische presidentsverkiezingen en het referendum over toetreding tot de Europese Unie van aankomend najaar (20 oktober) te beïnvloeden. De drie westerse landen brachten donderdag, op de eerste dag van de G7-top in Italië, een gezamenlijke verklaring uit.
Rusland zou maatschappelijke spanningen in het buurlandje van Oekraïne proberen te vergroten, negatieve meningen over het Westen proberen te cultiveren en de president Maia Sandu zwart maken door middel van desinformatie en online propaganda. Sandu is sinds 2020 president van Moldavië. Ze is uitgesproken voorstander van toetreding tot de Europese Unie, net als een meerderheid (anderhalf jaar geleden 63 procent) van de Moldavische bevolking.
Russische couppoging
Moldavië deelt een lange grens met Oekraïne en kan dus van strategisch grote waarde zijn in de oorlog met Rusland. Vorig jaar zei Sandu nog dat de voormalige Sovjetrepubliek een couppoging van Rusland had verijdeld, vlak nadat de Oekraïense autoriteiten Russische plannen voor de „vernietiging van Moldavië” hadden onthuld. Moskou zou onder het mom van oppositieprotesten van plan zijn een pro-Russisch regime te installeren. De regering van president Vladimir Poetin ontkende.
In Moldavië, tussen de rivier de Dnjestr en de Oekraïense grens, ligt ook de separatistische regio Transnistrië. Die wordt financieel gesteund door Rusland, dat ook circa 1.500 militairen in het gebied heeft gestationeerd, terwijl Transnistrië geen landsgrens met Rusland deelt.
In de verklaring noemen de Amerikanen, Britten en Canadezen expliciet de naam van de voor fraude veroordeelde en voortvluchtige Israëlisch-Moldavische miljardair Ilan Shor. Shor stal tien jaar geleden een miljard dollar van Moldavische banken: destijds ongeveer 12 procent van het Moldavische bbp. Vanuit het buitenland probeert Shor nu, met steun van Rusland, pro-Russische politici in Moldavië op belangrijke plekken te krijgen.
Donderdag werd ook een debat in een Moldavische parlement verstoord door zeven politici die aan Shor zijn gelieerd, melden Moldavische media. De politici blokkeerden de spreekstoel en riepen dat president Sandu (en haar partij) zich moest schamen, waarna de plenaire vergadering tijdelijk werd geschorst. De partijloze parlementariër Vasile Bolea droeg een zwart T-shirt met daarop de tekst „Putin team”.
Lees ook
‘Het Moldavische systeem kraken kost Poetin ongeveer evenveel geld als één Kalibr-raket’
Correctie (13 juni 2024): in een eerdere versie van dit artikel stond dat Moldavië grenst aan Rusland. Dat moest Oekraïne zijn en is hierboven aangepast.
Toen de Republikeinse president Reagan het in 1984 opnam tegen zijn Democratische uitdager Walter Mondale, stegen de aandelenkoersen in de drie maanden voorafgaand aan de verkiezingsdag. Reagan, de zittende macht, won. In 2016 kampte Hillary Clinton, namens de Democraten waar president Barack Obama twee termijnen president voor was geweest, met dalende koersen op Wall Street. Zij, de zittende macht, verloor van uitdager Donald Trump.
Zo gaat het heel vaak, stelde de Amerikaanse beurs Nasdaq op basis van onderzoek. Sinds in 1933 de Democratische presidentskandidaat Roosevelt werd ingezworen, daalden de koersen in 83 procent van de gevallen vooraf wanneer de zittende partij verloor, en stegen ze als de zittende partij won. Is daar wat aan af te lezen? Vast wel, maar dus niet in alle gevallen.
Sinds Reagan ging het principe waar Nasdaq op wijst in maar liefst negen achtereenvolgende verkiezingen op. Tot aan de verkiezingsstrijd tussen de zittende Trump en de uitdager Biden vier jaar geleden. De koersen stegen, Trump verloor toch – al dacht hij daar zelf anders over.
Los van die ene afwijking van het Nasdaq-principe vier jaar geleden, zouden aanhangers van Kamala Harris enige hoop kunnen ontlenen aan de beurskoersen van vandaag. Tot nu toe zijn die sinds begin augustus – drie maanden voor de verkiezingen van 4 november, flink gestegen. Maar kan je ervan op aan?
In opiniepeilingen ligt Harris nu licht voor. Websites die verschillende opiniepeilingen bijhouden, zoals 538 of RealClearPolling, zien een voorsprong voor Harris van een procentpunt of twee, drie op tegenstander Donald Trump. Ook op goksites, waar binnen de VS sinds een rechterlijke uitspraak vorige maand mag worden ingezet op politieke gebeurtenissen (daarbuiten kan dat al jaren), wijzen de ‘odds’ (uitbetalingsratio’s) voor Harris op een voorsprong op Trump. En hetzelfde beeld zie je bij de wat oudere, relatief besloten – en dus al toegestane – ‘verkiezingsmarkten’ als Predictit of de Iowa Electronic Market, waar kan worden gehandeld in de kansen van presidentskandidaten.
Maar wat zeggen deze markten? Er zou hier, in theorie, sprake kunnen zijn van wat the wisdom of the crowd wordt genoemd: het idee dat een grote groep mensen in staat is tot betere resultaten dan die van de afzonderlijke individuen. In dat geval zou je dit soort markten serieus moeten nemen. Maar een voorwaarde voor deze ‘wijsheid van de massa’ is dat de individuen elkaar niet beïnvloeden. En dat is hier wel degelijk het geval. De indruk bestaat dat de peilingen een behoorlijke invloed uitoefenen op de koersen. En dat maakt ze meer tot een echokamer dan een afzonderlijke bron van informatie.
Gaat dat ook op voor de beurzen? De Amerikaanse beleggingsreus Fidelity zocht uit dat de uitslag van de verkiezingen in de periode erna geen tot weinig verschil laat zien tussen een Democratische of Republikeinse uitkomst – er zijn tenslotte wel meer externe invloeden op de koersen dan de politieke kleur van het Witte Huis. Maar één ding valt wel op: een verdeeld Congres, waarbij een ándere partij in de Senaat een meerderheid heeft dan in het Huis van Afgevaardigden, geeft de beste resultaten op de beurs. Beleggers geven kennelijk de voorkeur aan de relatieve beleidsrust die bij zo’n verdeeld Congres komt kijken.
Wie er wint, laat beleggers dus grotendeels koud. En dat werpt misschien een ander licht op de beurskoersen voorafgaand aan de verkiezingen. Zoals gezegd: stijgende koersen wijzen vaak op een zege voor de zittende partij, dalende op een overwinning voor de uitdager. De beurzen lijken voorafgaand aan de verkiezingsdag simpelweg een weergave van de stemming over de economie.
Is er dan geen enkele reactie bij aandelen? Wel, er is één aandeel dat de peilingen de laatste tijd vrij goed volgt. Begin dit jaar werd het Trump Media & Technology Group naar de beurs gebracht – een bedrijf in sociale media waarin de oud-president zelf een aandeel heeft van 59 procent. Het aandeel spoot omhoog, maar doet het sindsdien een stuk minder. De laatste drie maanden daalt het in vrijwel gelijke tred met de voorsprong die Trump op Harris had en die inmiddels is omgeslagen in een achterstand. Hier zie je dat:
In juli was Trump Media (beurscode DJT trouwens) nog ruim 7 miljard dollar waard, en Trumps aandeel 4 miljard. Niet gek voor een onderneming met een omzet van nog geen miljoen dollar en een verlies van ruim 16 miljoen in het tweede kwartaal van dit jaar.
Sindsdien daalde de waarde, parallel aan de peilingen, tot ruim 3 miljard dollar. Trump mag zijn aandeel ter waarde van nu 2 miljard in principe verkopen. Maar nee: „Ik verkoop niet. I love it”, zei hij een maand terug nog. Werkelijk? Een persoonlijke winst van 2 miljard laten lopen op een aandeel dat nu nog hoog staat, maar na een eventueel verlies in de verkiezingen beduidend minder waard kan zijn?
Misschien dat de koers van ‘DJT’ op dit moment wel de beste indicatie is van hoe sterk niet alleen zijn beleggende aanhangers, maar ook Trump zelf in zijn eigen kansen gelooft.
Een rijtje koeien eet doodgemoedereerd van bergjes heldergroen gras. Ze staan op stal, bij melkveehouderij en agro-innovatiecentrum De Marke in het Gelderse Hengelo. Zouden de dieren weten dat zich boven hun hoofden een mogelijke uitweg uit de stikstofcrisis bevindt? Want daar, net onder de nok van de stal, meten verschillende sensortechnieken de concentratie van een aantal gassen in de stallucht: ammoniak, methaan en koolstofdioxide.
Zulke metingen moeten een centraal onderdeel gaan vormen van de nieuwe aanpak die minister Wiersma (BBB, Landbouw) vorige maand aankondigde: van depositie- naar emissiebeleid. Nu wordt de uitstoot door boerenbedrijven van met name ammoniak, en de neerslag (depositie) ervan in de omgeving, modelmatig afgeleid. Maar daar zitten de nodige onzekerheden in. Het is de bedoeling om die uitstoot (emissie) rechtstreeks te gaan meten, op de bedrijven zelf.
Niet alleen van ammoniak trouwens, maar ook van methaan, lachgas, fijnstof, geurstoffen. „Die methode is vele malen nauwkeuriger”, zegt Albert Winkel, senior onderzoeker bij Wageningen University & Research, en landelijk coördinator emissiemonitoring voor het ministerie van Landbouw. Hij leidt een project waarbij sensoren in stallen van koeien, varkens en kippen worden getest. Ook worden er richtlijnen opgesteld voor het meten met sensoren in de veehouderij. Daarbij zijn behalve de WUR ook TNO en twee Vlaamse instituten (ILVO en VITO) betrokken.
Vastgelopen vergunningaanvragen
De allereerste hoop is dat sensormetingen de vastgelopen toekenning van vergunningen aan boeren weer op gang helpt. Misschien is het al bijna zover. Want zover Winkel weet, zit er „een tiental vergunningaanvragen in de pijplijn” die zich op de nieuwe meetmethode baseren. De eerste ligt sinds vorige week ter inzage. Het gaat om de vervanging van een varkensstal.
Dat de vergunningverlening is gestokt, heeft te maken met de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019. Ze bepaalde toen dat het geldende beleid (de programmatische aanpak stikstof, PAS) ongeschikt was om vergunningen af te geven voor activiteiten waarbij extra stikstof vrijkomt. Boerenbedrijven moesten in een aanvraag hun verwachte uitstoot aangeven, en in die berekening speelden de zogeheten emissiefactoren een centrale rol. Van elke diersoort, van elk type stal, van elke nieuwe techniek, wordt bepaald hoeveel uitstoot ermee gemoeid is. Dat wordt uitgedrukt in een getal, de emissiefactor. Het computermodel AERIUS van het RIVM berekent vervolgens op basis van die emissiefactoren, en het aantal dieren, hoeveel ammoniak vanuit een bedrijf in de omgeving neerslaat.
„Maar er is veel kritiek op het gebruik van emissiefactoren”, zegt jurist Harm Borgers van adviesbureau KokxDeVoogd, die met Winkel samenwerkt. Het zijn gemiddelden, ze houden ze geen rekening met variatie tussen bedrijven. Al hebben twee boeren dezelfde soort stal, en hetzelfde aantal dieren, dan kan er toch een groot verschil in uitstoot zijn. Door verschillen in bijvoorbeeld voeding, ventilatie en hygiëne.
Onder ideale omstandigheden
Ook geven emissiefactoren de uitstoot vaak te gunstig weer. Dat is de afgelopen jaren onder meer gebleken met emissie-arme vloeren en een bepaalde type luchtwassers. In de praktijk blijkt de uitstoot flink hoger te liggen dan de emissiefactor, die is gebaseerd op een beperkt aantal tests, vaak onder ideale omstandigheden uitgevoerd. „De technieken zijn erg afhankelijk van goed onderhoud en management. Juist daar gaat het in de praktijk mis”, zegt Winkel.
Bij het nieuwe type vergunningaanvraag werkt het anders, legt Borgers uit. Ook nu moet een boer de verwachte uitstoot van een nieuwe activiteit aangegeven. Maar een onafhankelijke instantie moet hebben vastgesteld dat die uitstoot op een betrouwbare manier is bepaald. „En de boer zelf moet in de praktijk bewijzen dat hij niet boven die uitstoot uitkomt”, zegt Borgers. Daarvoor moet hij dus meten – daar komen de sensoren in beeld. En blijkt zijn uitstoot hoger, dan moet hij verplicht maatregelen nemen. „Bijvoorbeeld door het voer of de ventilatie aan te passen. Of dieren eerder naar de slacht te brengen. In het uiterste geval moet hij in zijn veestapel snijden.”
In de stal wijst Jan Vonk, collega van Winkel, naar de wit-groene bolletjes die aan leidingen in de nok van het dak hangen. „Elke tien meter zie je er drie”, zegt Vonk. In de bolletjes heerst een onderdruk, zodat ze lucht uit de stal aanzuigen. De lucht gaat via drie leidingen naar een kamer aan het eind van de stal, bovenaan een trap. Daar wordt, in drievoud, de concentratie van een aantal stoffen bepaald. Zo’n bepaling gebeurt in deze stal op nog twee andere manieren, legt Vonk uit. Met een laser, die licht met verschillende golflengtes door de stal straalt. En via een beweegbaar kastje met sensoren, dat over een rail loopt. „Dat meet meer lokaal.” Sinds december is De Marke een van de officiële locaties waar sensoren allerlei stalemissies meten.
Volgens Winkel zijn sensoren de laatste vijf tot tien jaar „zo goed en betaalbaar geworden, dat ze in stallen werken”. Twee jaar geleden schreef hij met een collega een quick scan over de stand van zaken. Voor het meten van concentraties ammoniak, methaan en CO2 in de stallucht zijn de beschikbare sensoren nauwkeurig en betrouwbaar genoeg. Voor lachgas, geurstoffen en fijnstof is dat nog niet het geval. „Voor fijnstof bestaan wel sensoren, maar dat is voor lagere concentraties”, zegt Winkel. „In stallen is de concentratie tot driehonderd maal hoger dan in de buitenlucht.”
De eerste richtlijnen voor sensormetingen in stallen zijn begin dit jaar gepubliceerd, voor de dichte stallen waarin kippen, varkens en vleeskalveren worden gehouden. „Meten in stallen voor melkkoeien en melkgeiten is lastiger”, zegt Vonk. Want die zijn meestal open. Daardoor is het luchtdebiet lastiger te bepalen. Dat geeft het volume lucht aan dat per tijdseenheid in en uit de stal stroomt. Die waarde is nodig om de uitstoot te berekenen. Daarvoor wordt het luchtdebiet vermenigvuldigd met het verschil tussen de gemeten concentratie van de stof in de lucht die de stal verlaat en de lucht die de stal binnenstroomt.
Zelfs in een dichte stal varieert het luchtdebiet veel, zegt Vonk. Bij oudere dieren laat je meer verse lucht door een stal stromen. En bij warmer weer bijvoorbeeld ook.
Het luchtdebiet bepalen wordt al lastiger bij stallen met een uitloop. Want hoe meet je de luchtstroom, en de uitstoot, als dieren ook af en toe buiten lopen? Daarvoor worden nu richtlijnen ontwikkeld, zegt Winkel. Dat geldt ook voor stallen waarbij koeien een aanzienlijk deel van het jaar buiten in de wei lopen.
Het voordeel van sensormetingen voor boeren is dat ze heel direct inzicht krijgt in hun uitstoot, zegt Winkel. Zeggen dat ze minder ammoniak moeten uitstoten om de neerslag van stikstof op natuur te verminderen, klinkt erg abstract. „Hoe weet een individuele boer wat hij op zijn bedrijf het beste kan doen?” Met sensormetingen controleert een boer of maatregelen, zoals aanpassing van het voer of de ventilatie, effect hebben. Zo kan hij beter sturen. Dat is ook een term die nu rondzingt: doelsturing. In het regeerakkoord van vorige maand schrijft het kabinet „toe te werken naar doelsturing (…) voor klimaat- en stikstofemissie”.
Van depositie- naar emissiebeleid
Jan Willem Erisman, hoogleraar milieu en duurzaamheid aan de Universiteit Leiden, juicht de ontwikkeling van sensormetingen toe. Vorig jaar pleitte hij met twee collega’s in een essay voor een verandering van depositie- naar emissiebeleid. Met per bedrijf vastgestelde doelen, precies zoals het kabinet wil.
Maar dat gaat verder dan alleen stikstof, schrijven ze. Stel ook doelen voor broeikasgassen als methaan en lachgas. En voor fosfaat, stikstof en bestrijdingsmiddelen die vanuit de akkers in het oppervlaktewater terecht komen. Dat vraagt meer dan alleen sensormetingen.
In hun essay pleiten de drie hoogleraren daarom ook voor een soort boekhoudsysteem, zoals het Mineralen Aangiftesysteem (MINAS) dat er tussen 1996 en 2006 was, en waarin boeren heel precies bijhielden hoeveel mineralen het bedrijf inkwamen en weer uitgingen. Het merendeel van de melkveehouders werkt sinds 2013 weer met een soortgelijk rekensysteem, de Kringloopwijzer.
Ook Winkel en Vonk verwachten in de toekomst een systeem waarbij elk boerenbedrijf sensormetingen combineert met gegevens uit een rekensysteem, zoals de Kringloopwijzer. Voor houderijen van kippen, varkens, vleesklaveren, geiten moet zo’n rekensysteem nog wel ontwikkeld worden, zegt Winkel, terwijl vijf meter verderop een koe haar staart optilt en poep op de roostervloer kleddert.
„En de tijd dringt.” Wettelijk is vastgelegd dat de uitstoot van ammoniak door de landbouw binnen tien jaar min of meer gehalveerd moet zijn. De slechte waterkwaliteit moet zelfs binnen drie jaar op orde zijn. Winkel: „Als de politiek dat wil halen, moet er nogal wat gebeuren.”
‘Harder, better, faster, stronger’, was een bekend liedje van het Franse muziekduo Daft Punk uit 2001. Het had een toepasselijke titel kunnen zijn voor de jongste versie van het woningmarktrapport dat makelaarsvereniging NVM ieder kwartaal presenteert.
Uit de cijfers blijkt donderdag dat de woningmarkt in Nederland afgelopen kwartaal op volle toeren is blijven doordraaien. Vooropgesteld: de explosieve stijging van de huizenprijzen van dit voorjaar heeft in de zomer niet doorgezet. Toch zijn de huizenprijzen op jaarbasis nog altijd met dubbele cijfers omhooggegaan. Er is heel veel vraag, heel veel geld en heel weinig aanbod van koopwoningen.
Voor makelaars zijn het goede tijden. De courtages, vaak een percentage van de verkoopprijs, liggen hoog. De extreme krapte op de woningmarkt maakt vinden van een koper doorgaans ook niet lastig. Woningen staan nog geen maand te koop, overbieden is weer de norm en steeds minder woningen worden nog onder vraagprijs verkocht – zelfs de dure, vrijstaande huizen niet.
Harder, faster en stronger dus. Maar of deze dynamiek ook ‘better’ is voor de woningmarkt als geheel, valt te bezien. Uit de cijfers van de NVM-makelaars, die ruim 70 procent van de woningverkopen in Nederland voor hun rekening nemen, zijn signalen af te lezen die erop duiden dat de markt begint vast te lopen.
Want hoewel meer woningen zijn verkocht, krimpt het aanbod en zijn in sommige regio’s amper nog koopwoningen om uit te kiezen. Steeds meer ‘doorstromers’ blijven op elkaar wachten met het te koop zetten van hun huis, waardoor starters misgrijpen en de doorstroming stokt.
Vier cijfers:
473.000 euro
De gemiddelde transactieprijs lag volgens de NVM eind vorige maand op 473.000 euro, 0,4 procent hoger dan in het tweede kwartaal. Het gaat om een gewogen gemiddelde, waarbij rekening wordt gehouden met prijsverschillen tussen vrijstaande villa’s en appartementen.
Een prijsstijging van 0,4 procent lijkt klein, maar is niet onbelangrijk. In de zomermaanden stijgen de huizenprijzen volgens de NVM sowieso al minder hard. Een andere verklaring is een ‘pas op de plaats’ na de enorme prijssprong van 7,7 procent in het tweede kwartaal.
Een beter beeld dan de prijsstijging van kwartaal op kwartaal is de stijging op jaarbasis. En die is met 12,3 procent nog altijd fors te noemen. Een woning is in een jaar tijd gemiddeld een halve ton duurder geworden.
Met name naar tussen- en hoekwoningen is veel vraag. Van dit type huizen steeg de prijs ten opzichte van vorig jaar met 14,6 respectievelijk 13,3 procent. Ook wordt op rijtjeshuizen en hoekwoningen het meeste overboden.
37.000 woningen verkocht
NVM-makelaars verkochten in het derde kwartaal bijna 37.000 woningen, meer dan in de afgelopen vier zomers. Het aantal woningen dat te koop staat is van belang voor de doorstroming, daarom is dit goed nieuws voor de woningmarkt. Normaal worden in het derde kwartaal juist minder woningen te koop gezet, nu was het iets meer dan in het vorige kwartaal.
In de afgelopen drie maanden stonden opvallend veel appartementen te koop, stelt de NVM. Sinds vorig jaar komen veel uitgeponde huurwoningen en ex-nieuwbouwappartementen op de markt. Ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar nam het aantal verkochte appartementen met bijna een vijfde toe tot zo’n 12.000.
Kopers lijken te pakken wat ze pakken kunnen en nemen minder bedenktijd. Tussen het moment dat het verkoopbord in de voortuin werd geplant en de ondertekening van de koopovereenkomst zat nu gemiddeld slechts 28 dagen. Vier minder dan een jaar geleden.
25.655 woningen nu te koop
Dan het wat minder goede nieuws.
Hoewel er meer transacties waren dan voorgaande jaren, daalde het aantal woningen dat aan het eind van dit kwartaal te koop stond. De NVM-makelaars hadden tot 1 oktober 25.655 huizen in de verkoop, bijna 10 procent minder dan op hetzelfde moment in 2023.
Het is voor het derde jaar op rij dat aan het einde van het derde kwartaal minder woningen te koop staan. Het dieptepunt van eind 2021 (15.600 huizen) is nog een eind weg, maar komt telkens dichterbij. Voor makelaars is afnemend aanbod een reden tot zorg. Worden er te weinig woningen te koop aangeboden, dan stokt de doorstroming op de woningmarkt.
De zogenoemde ‘doorstromers’, mensen met een eigen woning en een verhuiswens, spelen daarin een belangrijke rol. Uit angst om tussen wal en schip te vallen, wachten zij op elkaar. Voordat ze hun huidige woning te koop zetten, willen ze eerst zelf een nieuwe woning kopen. Hierdoor valt de markt stil. Het aantal woningen dat dankzij doorstroming beschikbaar komt, is tussen 2021 en 2024 met ruim een derde afgenomen, zo berekende de NVM.
Vooral voor starters is dit in toenemende mate een probleem. Zij moeten immers wachten tot de doorstromer in beweging komt. En door de almaar groeiende overwaarde die doorstromers hebben, komen starters zonder eigen woning steeds verder op achterstand. Inmiddels moeten ze gemiddeld ruim 40.000 euro eigen geld inbrengen voor een eerste huis, bleek deze week uit data van Hypotheek Data Netwerk (HDN).
2,1 woningen per woningzoekende
Door gebrek aan doorstroming groeide de krapte ook afgelopen kwartaal; er is steeds minder keuze per woningzoekende. Landelijk waren er volgens de NVM per woningzoekende gemiddeld 2,1 woningen om uit te kiezen – waar dat er vorig jaar nog 2,6 waren. Vanaf de keuze uit vijf woningen is er volgens de NVM sprake van een evenwichtige markt.
Extreem weinig te kiezen is er met name in de regio’s Flevoland (1,5) en Utrecht (1,6). Hier overtreft de vraag het aanbod het sterkst. In delen van Limburg, Gooi- en Vechtstreek en Friesland (allemaal 2,7) is meer keuze. De meeste keuze heb je volgens de NVM in Zeeland, waar je als woningzoekende uit 4,8 woningen kunt kiezen. De prijzen in Zeeuws-Vlaanderen liggen met gemiddeld 284.000 euro het laagst van alle regio’s die de makelaarsvereniging onderzocht.
De oplossing voor de langere termijn ligt in de nieuwbouw. In het derde kwartaal werden 7.270 nieuwbouwwoningen verkocht. De NVM spreekt van een „zomerdip” en geeft aan dat het aantal nieuwbouwprojecten niet voldoende is om de grote vraag op te vangen.