Twee kostbare, door de nazi’s gestolen tekeningen van de Oostenrijkse kunstenaar Egon Schiele (1890-1918) zijn door Amerikaanse musea gerestitueerd aan erven van de oorspronkelijke eigenaren. Dat hebben het US Department of Homeland Security en een New Yorkse officier van justitie vrijdag bekendgemaakt.
Het gaat om de tekeningen Portret van een man (1917) en Meisje met zwart haar (1911). Laatstgenoemde tekening werd vrijwillig overgedragen door het Allen Memorial Art Museum in Oberlin, Ohio aan erven van de Oostenrijkse joodse artiest Fritz Grünbaum en zijn echtgenote Elisabeth. Beiden werden in 1941 vermoord in Dachau. Voor zijn dood moest Grünbaum, die zo’n tachtig werken van Schiele verzamelde, in het concentratiekamp papieren tekenen waarmee hij afstand deed van zijn kunstverzameling. De nazi’s verkochten zijn kunstwerken om de partijkas te spekken. Het Portret van een man (1917) werd in september door justitie in beslag genomen in het Carnegie Museum in Pittsburgh, samen met een ander door de nazi’s geroofde Schiele.
Om te bekomen van het superieure Berlioz-concert-op-zondagochtend van het Radio Filharmonisch Orkest, onder de vuurspuwende directie van Pablo Heras-Casado, steek ik over van het Concertgebouw naar het Stedelijk Museum, voor de beeldentuin. Beeldentuinen kalmeren, dat sowieso. En deze is nieuw. Ik loop het Stedelijk binnen, de hal in. Waar is nou die beeldentuin? O ja, daar, ik zie ’m. Hij bestaat uit een arrangement van beelden dat grotendeels wordt afgedekt door een langgerekte koffiebar, zitjes en een leestafel. Links en rechts staan twee grote beelden, het ene van Henry Moore, het andere van Niki de St. Phalle, wat verloren opgesteld. Ze opmerken schiet er allicht bij in. Je loopt erlangs, of je eet je taartje met je rug naar ze toe. De rest van de beelden staat aan de andere kant van die bar op een kluitje. Hoe bijzonder ze ook zijn (en dat zijn ze), hier komen ze moeilijk tot hun recht. Beelden floreren als ze aangeraakt worden, geaaid, bevoeld, even aangevat. In beeldentuinen mag dat. Hier waken suppoosten, dus je laat het uit je hoofd.
Lees ook
de recensie van de beeldentuin in het Stedelijk Museum
Trouwens, ‘tuin’? Ook een binnentuin is meer dan tegels en glas en een bankje. Voeg een rotstuin toe, menige kunstenaar wist daar prachtig raad mee. Of laat een kunstenaar haar of zijn gang gaan met levend groen. Ik herinner me hoe ik op de Biënnale van Venetie werd gehypnotiseerd door de pijnbomen van Céleste Boursier-Mougenot. Op hun enorme kluiten schoven ze door het paviljoen van Frankrijk. (Wanneer was dat ook weer? Ik zoek het op. Het dateert van 2015, het project heette Rêvolutions en ik vergat het nooit). Niet dat precies dit werk hier zou moeten staan, maar iets soortgelijks zou de beeldentuin in het Stedelijk kunnen voorzien van de noodzakelijke tuinige luister. Ja, ik snap het, planten brengen beestjes mee en vocht en zo. En wat dan nog? Los het op. Praktische bezwaren zijn er om het hoofd te bieden. Is dat te veel gevraagd, zie dan af van die beeldentuin, want zo heeft het geen zin.
De beelden in de beeldentuin van het Stedelijk Museum zijn ornamenten en dat dondert niet. Er is niks tegen kunst bij de koffie, zoals er niks is tegen kunst boven de bank. Een kunstwerk kan benut worden, als je maar voelt hoe er in die kunst wordt geloofd. En dat kan overal. In de vergaderzaal van het parlement van Nieuw-Zeeland keerden vorige week de Maori-MP’s zich met een heftige rituele strijddans tegen een anti-Maori-wetsvoorstel. Het is een schitterend kunstwerk, nuttig gemaakt tussen de prozaïsche regeringsbankjes. Onweerstaanbaar voor iedereen, zelfs de geërgerde voorzitter had er niet van terug. In het Stedelijk Museum ligt dat effect zo moeilijk niet. De sfeer is ernaar, het publiek komt ervoor. Toe, maak wat van die tuin. De koffie staat klaar.
Harrison Patrick Smith, alias The Dare, kan tevreden zijn. Het publiek maandag bij zijn eerste eigen show in Nederland (hij trad eerder op tijdens het London Calling-festival in Amsterdam) was hoofdzakelijk vrouwelijk, gekleed in korte topjes, had zich met glitter versierd en was al enthousiast bij de voorprogramma-dj. Blote armen zwaaiden boven de hoofden.
En dat is waar The Dare over zingt, over de gelukzaligheid in ‘de club’, over aantrekkelijke vrouwen en de drugsroes. Smith mag dan oorspronkelijk een student uit Seattle zijn met een liefde voor Engelse literatuur, inmiddels is hij verhuisd naar New York en heeft hij andere interesses. Door erover te zingen worden zijn dromen werkelijkheid.
Het bijzondere aan The Dare is dat hij op een band líjkt. Hij klinkt als een band, imponeert als een band maar is eigenlijk in zijn eentje. Zowel op zijn album als live. Als solo-artiest kreeg hij een snelle lancering door zijn recent verschenen debuutalbum What’s Wrong With New York? en de daaraan voorafgaande EP The Sex waarmee hij een aanjager van het feestgevoel bleek.
Stropdas
Zo stond hij nu op het piepkleine podium, tegen een achtergrond van knipperende witte lichten: in kostuum, stropdas en wit overhemd, zonnebril op en af, zwaaiend met zijn lange armen alsof hij een arena moest temmen, of rollend over de vloer.
Smith zingt nonchalant en wereldwijs, alsof hij geen moeite hoeft te doen, en zweept zichzelf op met rudimentaire electro-beats die al even makkelijk een ophitsend mozaïek opleveren. Drummachines dreunen, synthesizers geven schelle schichten, zuigende geluiden dringen tussen de klanken door – rechttoe rechtaan, eindeloos pulserend.
Smith stond onlangs extra in de belangstelling door zijn samenwerking met de Britse zangeres Charli xcx, bekend van het album Brat, voor wie hij het nummer ‘Guess’ produceerde. Hij wordt bovendien geassocieerd met het aura van New York als ‘sleazy’ hoofdkwartier en is nu boegbeeld van de ‘indie sleaze’-stroming, een herwaardering van groepen als The Strokes, LCD Soundsystem en The Libertines. De naam slaat behalve op muziek – een melange van punk en electro – ook op het imago van zedeloos en bandeloos.
In Bitterzoet speelde hij al zijn nummers, zoals ‘You’re Invited’, ‘Sex’, ‘Girls’ (‘I like girls who make love/ but I love girls who like to fuck’), meezingers die oproepen tot hedonisme. Daarentegen zong hij ‘Elevation’ doorleefd en ook een beetje jammerend, alsof de kater opspeelde. Opvallend was de cover ‘I Can’t Escape Myself’, uit 1980, van de sombere Britse band The Sound, in een gelaten versie, zonder dansbeats en wilde gebaren. Na dit ‘memento mori’ regeerde weer het uitdagende dansplezier, waarbij toegift ‘Girls’ werd overstemd door de dansende en meezingende vrouwelijke fans.
In hun felgekleurde habijten stelen ze de show, de nonnen in de musical Sister Act. Nachtclubzangeres Deloris heeft hun worstelende koortje omgetoverd tot een hit. Nu swingen de nonnen over het toneel en zingen weinig religieuze liedjes met teksten als ‘zegen mij toch elke nacht’.
Sister Act is een komedie, gebaseerd op de film uit 1992 met Whoopi Goldberg in de hoofdrol. Deloris, die in de Nederlandse musical wordt gespeeld door April Darby, is op de vlucht voor haar foute vriendje (leuke rol van Robbert van den Bergh) en duikt onder in een klooster. De vrome leefstijl is niet haar ding, maar door de muziek komen de nonnen en de zangeres tot elkaar.
Dit eenvoudige verhaal is verpakt in een kleurrijke show, waarbij flink op de lach wordt gespeeld. Zo zingt Deloris’ vriendje het nummer ‘Want ze blijft mijn meissie’, dat eerst nog romantisch klinkt met zinnen als „Ze hoort bij mij, die meid”, maar al snel escaleert: „En is ze hier, die meid/ maak ik d’r dood, die meid/ ik pomp d’r helemaal vol lood, die meid.” De zoektocht naar Deloris is een kat-en-muisspel compleet met een verliefde agent, knullige criminele handlangers en een wilde achtervolging door het klooster.
Lekker brutaal
Actrice April Darby speelt Deloris lekker brutaal. Ze heeft humor en charme, maakt van de interacties met de nonnen een feestje en heeft een fijne warme stem – al schiet ze soms net te kort als nummers om veel vocale kracht vragen. Haar tegenspeler is de dominante Moeder Overste, gespeeld door cabaretière Sanne Wallis de Vries. Zij redt zich prima met de humor in de musical, maar laat in zang en dans soms steekjes vallen. Daarbij schieten enkele scènes wel erg door in kluchtig spel, zoals het nummer ‘U vindt het blijkbaar best’, waarin Moeder Overste zich tot de hemel wendt om haar zorgen te delen.
Binnen de club nonnen worden verschillen in karakters lekker uitvergroot. Zo is er de cynische Maria Lazarus, een heerlijke rol van Mylène d’Anjou die met haar sublieme timing alle lachers op haar hand heeft. Daar tegenover staat bijvoorbeeld de jonge en naïeve Maria Roberta (Maartje Kruitwagen), die benieuwd is naar de wereld buiten de kloostermuren.
Uiteindelijk zijn het hoogtepunt van deze musical de optredens van dit nonnenkoor, afgewisseld met de komische onderonsjes. In een verrassend decor, waar een cirkel met glas-in-lood alles omlijst, worden steeds razendsnel nieuwe settings gecreëerd. We schieten van politiekantoor naar klooster, naar een ruige buurt in Amerika. Dan is Sister Act op z’n best: als vlotte show zonder pretenties.