‘ROOF’ roept boeiende vragen op over de culturele ontworteling van zowel kunstobjecten als de mens

In een geheel beklede ruimte – de stof bedekt ook de vloer, het publiek is vriendelijk gevraagd de schoenen uit te trekken – zien we op een sokkel een vrouw (Bo Bojoh). Ze is gekleed in een zwarte laagjesjurk en staat stil; ze is er, zo lijkt het, om bekeken te worden. Daarmee is het confronterend als wij, kijkers, plotseling zelf worden aangesproken. Na een donkerslag staat het beeld opeens naast ons en vertelt, terwijl Bo Bojoh langzaam terug naar haar sokkel schrijdt, haar ontstaans- en bestaansgeschiedenis.

In ROOF, de nieuwe voorstelling van toneelauteur Maxine Palit de Jongh (VECHT) en regisseur Ada Ozdogan, krijgt een geroofd kunstwerk een stem. Ze richt zich met name tot Sunny, de curator die haar heeft tentoongesteld: een jonge Nederlandse vrouw met Indonesische roots (Tara Hetharia) die haar hele leven zo goed mogelijk heeft geprobeerd zich aan de witte cultuur te conformeren. Ze stylet haar krullende haar, gaat bij de hockeyclub, laat zichzelf Sonja noemen – ‘dat past beter bij de anderen’.

In het begin van het stuk is het even wennen aan de wat naïeve toon die De Jongh het kunstwerk laat aanslaan. Het gegiechel over hoe ze door de kunstenaar is bewerkt en aangeraakt voelt nogal infantiel, een associatie die je juist zou willen vermijden als het over voormalig gekoloniseerde gebieden gaat.


Lees ook
‘Verwoesting door een niet-functionerend systeem kan iedereen overkomen’

Maxine Palit de Jongh: „De stemmen die lang genegeerd zijn, wil ik luider laten klinken.”

Steriele kunstbeleving

Langzamerhand wordt de inzet echter duidelijker: de makers proberen een zintuiglijk alternatief te formuleren voor de steriele kunstbeleving die de westerse museumwereld kenmerkt. De curator legt omstandig aan het kunstwerk uit hoe nauwgezet de protocollen zijn om haar optimaal te beschermen: het juiste licht, de juiste omgevingstemperatuur, een glazen vitrine om haar heen, vervoerd en opgeslagen in bubbeltjesplastic.

In het gesprek komt ze er echter achter dat het werk zo volledig van de oorspronkelijke context vervreemd raakt, en dat het vervaagde schilderwerk en de barstjes in het hout door het beeld zelf juist als tekenen van haar eigen vitaliteit worden gezien.

Dat is voor Sunny een moeilijke boodschap, omdat ze zich volledig heeft laten inlijven in het koloniale discours van haar werkgever (Dat de oorspronkelijke cultuur het werk niet goed zou kunnen conserveren, is een veelgehoord argument om geroofde kunst niet terug te geven). Pas als het werk haar verzoekt om haar eens met blote handen aan te raken, vallen haar de schellen van de ogen. In een magisch-realistische scène komt ze in een spirituele trance terecht, een zintuiglijke beleving van de cultuur waar zowel het beeld als zij oorspronkelijk aan ontsproten zijn, en die ze van haar ouders nooit heeft meegekregen – die deden er het zwijgen toe.

De omslag van Sunny komt in de tekst van De Jongh en de regie van Ozdogan wel heel plotseling, waardoor de interne verscheurdheid in het personage al te makkelijk terzijde wordt geschoven. Juist haar radicale omslag had nog wel wat meer bevraagd mogen worden, want projecteert Sunny uiteindelijk ook niet haar eigen exotisme ten opzichte van een cultuur die ze nooit gekend heeft op het beeld? Desalniettemin roept ROOF zeer boeiende vragen op over culturele ontworteling, zowel die van kunstobjecten als die van de mens.



Delen