De deuren van Koninklijk Theater Carré openen zich. Een gure decemberwind duwt een opgewonden stroom mensen naar binnen. In de foyer hangt een verwachtingsvolle sfeer. Er wordt gelachen, zachtjes gefluisterd. De bel klinkt, de voorstelling gaat zo beginnen. Opgetogen schuifelen dames in elegante jurken en zorgvuldig opgestoken haar, zij aan zij met heren in strakke pakken en glanzende schoenen, naar hun plaatsen.
De bel zou een grootse opera kunnen aankondigen, of een deftig theaterstuk. Maar dit is een ander soort spektakel: popartiest Ronnie Flex staat op het programma. Drie avonden Carré, alle drie de avonden in drie minuten uitverkocht. Dresscode: gala. Ronnell Plasschaert (32), alias Ronnie Flex, speelt vanavond een speciale liveversie van zijn album Rémi uit 2017. Het is naar eigen zeggen zijn beste album. Overal staan televisiecamera’s om dit eerbetoon aan Rémi vast te leggen.
Vanavond tilt zijn band The Fam, onder aanvoering van de virtuoze gitarist Ramon Ginton, het album nog een niveau hoger. Het decor is smaakvol maar sober ingericht, de band staat in een u-vorm om Ronnie heen, theaterlampen doen de achtergrond in pastelkleuren oplichten. Boven de planken hangt een soort grote Akari-lamp, een grote bol die de visuele lichtkunstjes weerspiegelt. Ronnie is bijzonder stijlvol gekleed, in een goed zittend double breasted smoking en donkere zonnebril. Jules Deelder meets Ray Charles. Of beter, Ronnie Flex meets zijn finale vorm. Zijn droom.
Tijdens het eerste nummer, ‘Armen van een Engel’, wordt er nog wat ongemakkelijk in de roodfluwelen stoeltjes op en neer bewogen. Maar al bij ‘Spook’, het tweede nummer, staat heel Carré te dansen en mee te zingen. Het blijkt toch niet moeilijk om te dansen op een plek als dit. „Dit is toch verdomme de mooiste zaal ooit,” verzucht een zenuwachtige Ronnie, terwijl hij vol bewondering de zaal rondkijkt. „Deze muziekshit is m’n leven, ik doe dit al sinds m’n dertiende. Dit is een van de mooiste avonden uit m’n leven”, brengt hij zichtbaar geëmotioneerd uit. „Verdomme, wat ben ik blij!”
Het publiek is hoorbaar verheugd om erbij te mogen zijn, Carré schudt de hele avond op z’n fundamenten. Zeker als supersterren Jonna Fraser, Frenna en Lil Kleine als gastartiesten verschijnen, die hun hits van het album spelen – respectievelijk ‘Jouw Seizoen’, ‘Energie’ en ‘Volg Me’.
Maar helaas voor die mannen slaat de decibelmeter het hardste aan als Ronnie’s beste vriendin opkomt, die hij nog kent van de popacademie in Rotterdam. Tabitha speelt het wanhopig romantische ‘Is dit over’, en haalt uit, en nog eens, en nog eens. Ze klimt, klimt en klimt, tot de zaal uiteenspat in een oorverdovend gejuich.
Daarna doen ze samen nog het gevoelige ‘Red me’, waarna Ronnie even gaat zitten. Het pak is inmiddels uit, zijn witte hemd tot het laatste knoopje open. Of we even niet willen applaudisseren, maar hem gewoon even laten praten. De zaal wordt donker, het spotlight richt zich op de kleine jongen uit Capelle. Dan spreekt hij zijn dankbaarheid uit, zijn liefde voor muziek en publiek, voor zijn band en familie, voor zijn Surinaams-Molukse roots, voor zijn collega’s. Het oorverdovende applaus komt toch.
Dan zet hij het laatste nummer ‘Jij/Mij’ in, en haalt raspend uit, als een volwaardig chansonnier. Niet perfect, maar recht uit z’n hart. Een kleine giechel, alsof ie zelf ook niet gelooft dat-ie het gewoon doet. Maar hij doet het, en die oprechte eerlijkheid maakt hem de ultieme publiekslieveling. Dat geeft hem zijn eigen stijl, zijn authenticiteit. Ronnie is gewoon Ronnie. En daarmee verkoop je moeiteloos Carré uit.
Het tulpenveld is door de selfie een van de bekendste attracties voor toeristen in Nederland geworden.
Het succes heeft een groeiend aantal selfiespots opgeleverd, die op zichzelf ook weer een trekpleister worden.
Waarom is dit genre zo succesvol?
Met alle aanwijzingen zou het eigenlijk makkelijk moeten zijn. De kunst is te doen alsof je er middenin staat. Alsof jij daar alleen tussen de bloeiende tulpen bent, alleen jij dat laatste verborgen paradijs van stralende kleuren hebt gevonden. Niemand hoeft te zien dat je gewoon op een keurig aangeharkt paadje loopt, dat speciaal voor deze suggestie tússen de tulpenvelden is aangelegd.
Steeds meer lijken het er te worden, nóg meer tulpen-, hyacinthen of narcissenveldselfies. In de Keukenhof, sinds eind maart weer geopend voor zijn jaarlijkse miljoen bezoekers, is er afgelopen jaren een „toenemend” aantal selfiespots en Instagram-hoekjes ontstaan, zoals zelfs The Guardian begin april waard vond om te berichten: de grote klomp waar je in kan staan, de bloemige boogvorm, de paadjes tussen de bloemen. Op de velden rondom Hillegom wordt de Tulip Barn (Tulpenschuur) in de plaatselijke media als ‘selfietuin’ aangeprezen, en heeft in de vier jaar van haar bestaan een decoratieve molen, een gekleurde omafiets en grote rode hartjes als kaders tussen de repen bloemen geplaatst.
Het succes van de selfies heeft de bollenvelden de afgelopen tien jaar van oubollige attractie tot „one of the best Instagram spots in spring„ (DW, Duitse wereldomroep) gemaakt. De speciaal geïnstalleerde selfiespots zijn daarbij bedoeld om de stromen bezoekers te reguleren – te vaak werden bloemen vertrapt, te vaak werd over hekjes geklommen – maar zijn op zichzelf ook een trekpleister geworden, en daarmee ook alweer een cliché op zichzelf. Het toeristenbureau geeft tips online, de Keukenhof heeft selfiereclames bij de Dam in Amsterdam opgehangen. Het is nieuw Nederlands cultuurgoed; Rembrandt, Red Light District, tulpenveldselfie.
Dus: waarom is uitgerekend dit genre zo succesvol?
Een toerist maakt een selfie in de bloemenvelden. Foto Robin van Lonkhuijsen / ANP Bezoekers maken een selfie tussen de bollenvelden in Lisse. Foto Rob Engelaar
Boodschap
Echt verrassend zijn ze niet, de tips die holland.com ervoor geeft, maar wel veelzeggend. Denk aan een goede belichting, de juiste kadrering, en natuurlijk: „Vergeet niet vrolijk te lachen.” Want: niet de bloemen, maar het eigen gezicht staat hier uiteindelijk centraal – de bloemen zijn het decor voor jezelf.
Is de lach vrolijk genoeg? Je kan het zelf controleren. Het succes van selfies begon vijftien jaar geleden toen er twee technische mogelijkheden samenkwamen: de smartphone met frontcamera en smartscreen na 2010, en de opkomst van Instagram na 2012. Voor het eerst kon een zelfportret worden gemaakt terwijl je zelf op het schermpje kon controleren hoe je eruit zag – en het goedgekeurde beeld kon je daarna direct de wereld in sturen.
Een selfie is dus ontstaan als een vorm van communicatie, als een boodschap aan de wereld via een afbeelding van je gezicht. De Duitse psycholoog Martin Altmeyer heeft een mooie verklaring voor het succes ervan: de selfie is volgens hem niet ontstaan uit narcisme – narcissis-stick, zoals de selfiestick rond 2014 ook wel cultuurkritisch in Amerikaanse media werd genoemd – maar juist uit te wéinig eigenliefde. De selfie verklaart hij met het verlangen gezien te worden, met de behoefte aan resonantie in een vaak anonieme digitale wereld: ‘Kijk naar mij, zie dat ik besta.’
Alleen: hoe word je het best gezien? Om direct begrepen te worden moet de selfie zo helder mogelijk overkomen, schrijft kunsthistoricus Wolfgang Ullrich in zijn essay Selfie. Snel gaat het swipen, klein is het scherm, dus moet de selfie extra duidelijk zijn om goed over te komen. Binnen vijftien jaar zijn er daarom nieuwe, volgens hem ‘slapstick-achtige’ gezichtsuitdrukkingen, poses en decors ontstaan, die allemaal één kenmerk hebben: als je denkt dat ze overdreven zijn, je glimlach net te breed, je ogen net te twinkelend, de locatie nét te theatraal, dan is het precies goed voor de selfie.
Influencers bezoeken de Instagram Experience in Amsterdam-Noord. Foto Evert Elzinga / ANP
Hoogspanningskabels
Als het verlangen om gezien te worden bij de selfie voorop staat, dan word je dankzij het perfecte bollenveldendecor nog net wat beter gezien. Met jezelf lachend voor de houten deco-molen tussen de tulpen of hyacinthen heb je de helderste toeristische boodschap: Nederland = tulpen + molens – het Hollandse equivalent van de selfie voor de Eiffeltoren in Parijs of voor de gletsjers in Zwitserland. Zoek je eerder een tijdloos beeld van pure idylle? Schuif dan even door op het paadje tussen de bloemen, doe net of die familie naast je of de vakantiestress in je er niet zijn, en suggereer een afgelegen paradijs van bloemen om je heen.
De bollenboeren begrijpen het verlangen, en passen hun velden aan voor de snelst werkbare boodschap
De bollenboeren begrijpen het verlangen, en passen hun velden aan voor de snelst werkbare boodschap. Platgetrapte tulpen, volle vuilnisbakken of hoogspanningskabels in de verte worden dankzij de aangegeven selfiespots vakkundig buiten beeld gelaten – behalve als de storende factor op zichzelf de boodschap is, dan mag je in een oversized klomp ironisch knipogen naar de toeristische gekte waar je aan meedoet.
En dan, als alles gereguleerd en ingekaderd is, lijken de velden ineens gemaakt voor het snelle swipen. De felle Mondriaan-kleuren, de bloemige Jugendstil-vormen en de scherpe abstracte vlakken van het tulpenveld lichten op het kleine scherm op, helder als boodschap en tegelijk lichtelijk desoriënterend. Ze zijn het real life-equivalent van dat wat de selfiestudio’s proberen op te roepen, met hun kamers met roze ballenbaden en grappig bedoelde props: herkenbaar, maar tegelijk nauwelijks realistisch – larger than life, en daarom precies goed.
Zoveel woede, de boze brieven, scheldtelefonades: Jacques Frenken had het nooit verwacht. Hij had zijn kunst helemaal niet godslasterend bedoeld. Integendeel. Pop Art was voor hem een manier om de kerkelijke boodschappen weer actueel te maken, te versterken. Dus, omdat Jezus tweeduizend jaar geleden een mikpunt was geweest, beschilderde hij een kruisbeeld als schietschijf (Target, 1966). En door Sint Antonius te omringen met gek samengestelde monsters gaf hij diens bezoeking weer – een aloud religieus thema, nu dan met poppenoogjes erop.
Verschillende van Frenkens vroom bedoelde, maar slecht begrepen beelden zijn te zien in OMG! Relipop in Museum Krona, een tentoonstelling over Pop Art en religie. Pop Art kwam in de jaren zestig op, en reageerde enthousiast op populaire beeldculturen – iets waar de kerkelijke ook nog toe behoorde. Tegelijk had die kerk met leegloop te kampen en Pop Art als pr-offensief ging velen te ver. En dat merkte Frenken.
Hij woonde in Den Bosch en zag oude heiligenbeelden bij het grof vuil staan, nam ze mee naar het atelier. Assemblages van objets trouvés waren gangbaar in die Pop Art-tijd. Dus ja, dan zaagde hij bij een Christusbeeld het hoofd eraf, voor nieuwe samenstellingen. Het ziet er bruut uit op de filmbeelden in het museum, waarin hij verbaasd vertelt over de commotie. Katholiek opgevoed wilde hij moderne devotiebeelden maken, om voor te knielen. In plaats daarvan pakte een tentoonstellingsbezoeker een schoen met naaldhak, en gooide die naar een beeld. Mis, gelukkig.
Het ging om afreageren én om extase – op zich ook een religieus gegeven, maar daarvoor moest er wel wat kapot
Dat relipop een aanval is, lijkt Museum Krona zelf ook te impliceren. Althans, zo is de openingszaal ingericht. Uit 1990 dateert Sint Stephanus I van Wim Delvoye: een voetbaldoel op ware grootte met de heilige in het midden – maar, alles is van glas-in-lood. Eén doelpunt en de heilige ligt in scherven. Daarbij draait een film van Niki de Saint Phalle. Zij stelde in 1961 schilderijen met of zonder religieuze thematiek als altaarstukken op, om er verfkogels op af te vuren. Het ging om afreageren én om extase – op zich ook een religieus gegeven, maar daarvoor moest er wel wat kapot.
Ontheiliging
Dat Pop Art ontheiligde, dat was bekend: het was dé stroming die de notie van high art onderuit haalde. Ook dat laat Krona zien. Dat Monet ooit met veel atmosferische toetsen de kathedraal van Rouen had geschilderd – Pop Artist Roy Lichtenstein deed dit over. Ook hij gaf die kerk met stippen weer, maar dan een vlak raster als van een uitvergrote foto (1969). Eduardo Paolozzi schilderde in 1970 een Jesus Colour by Numbers, een kleurplaat-Jezus. En Andy Warhol zeefdrukte een reclame voor een Christusbeeld, only 9,98 dollars.
Tempi & Wolf, Mickey, 1991.
Collectie museum Voorlinden, Wassenaar
Vanaf de jaren tachtig ging de ontheiliging door dankzij postmodernen zoals Rob Scholte, met een chagrijnig Christuskind als uitvergrote tijdschriftomslag – opnieuw werd religie gereduceerd tot een plaatjeswereld, iets wat je in de winkel koopt. Arme kerk.
Al die schreeuwerigheid past niet echt bij het museum. Museum Krona ligt in het Brabantse Uden in alle rust verstopt achter de kloostermuren van het oude Birgittinessenklooster, een nog altijd actieve orde. In een oude kruidentuin groeien akkerklokjes, veldzuring en het vijfdelig kaasjeskruid. Binnen heeft het museum middeleeuwse beelden en een schatkamer waar reliekhouders en zilveren gotische kelken oplichten zodra je de ruimte betreedt. Daarnaast biedt het al jaren doordachte tentoonstellingen waarin oude en eigentijdse kunst via spirituele thema’s verknoopt raken. Vaak zijn het allerlei religies, maar Pop Art moest het vooral hebben van het christendom.
Dat christendom verkeerde intussen door de secularisatie dusdanig in crisis dat Rome een besluit nam. Paus Johannes XXIII organiseerde van 1962 tot 1965 het Tweede Vaticaanse Concilie: een koerswijziging om de kerk modern te maken. Het wilde contact met mensen en Latijn werd vervangen door volkstalen.
Maar Pop Art, dat was toch een ander soort modern. Hans Truijen ontwierp in 1968 glas-in-loodramen, met tussen de gotische loodlijnen fotodetails die uit een tijdschrift of krant lijken te zijn geknipt. Maar de kerk ging voor een sobere moderniteit, strak, wit, wat ver van Pop Art afstond. Truijens ramen: die bleven bij een ontwerp.
Openbaring van soepblikken
Tegelijk had de kerk wel degelijk een lange traditie van het omarmen van het wereldse. Kijk eens naar gotische kerkbouw, vol wereldse referenties. Of denk aan bierbrouwen, carnaval. En nog steeds: hoeveel katholieke kapellen hebben wel niet kunststof Mariabeelden waarvan je denkt: dat is een wel heel synthetische jurk.
Niki de Saint Phalle, Shooting.
Beeld Niki Charitable Art Foundation/ Pictoright Amsterdam 2025
Want moderniteit is bepaald niet eenduidig. Dat merkte ook de Californische non Corita Kent. In 1962 had ze Warhols soepblikken gezien, en ervoer die als een openbaring: zo kon je dus in kunst alle werelden combineren – de aardse en de hemelse. Dat ging ze doen. Ze gaf kunstlessen bij de orde van The Immaculate Heart en ging affiches zeefdrukken. Songteksten vervloeiden met supermarktslogans en bijbelteksten, de Paus met de woorden ‘let the sun shine’ – kerk of musical, who cares.
Ook trok ze kunst het publieke domein in door processies te organiseren. Filmbeelden in Krona tonen een enorme pop-parade tijdens Mary’s Day in 1964. Tientallen nonnen en seculieren, met bloemen in het haar, dragen kleurrijke dozen vol slogans – Friendship. Love. Relax. Sale – richting een liturgische dienst, ook gewoon op straat.
Ze was een sensatie. In 1966 riep de LA Times haar uit tot Woman of the Year, in 1967 stond ze als de moderne non op de cover van Newsweek. Er verschenen stoere foto’s van haar in habijt, bezig met zeefdrukken. Intussen werd haar kunst steeds politieker, zo sprak ze zich stevig uit tegen de Vietnamoorlog. En op zich paste dit bij het Tweede Vaticaanse Concilie, dat had beloofd ruimte te bieden voor seculiere waarden rond recht en vrede.
Maar zo zag niet iedereen het. Dat begon al toen ze in 1964 in een kunstwerk Maria had vergeleken met de ‘juiciest tomato of all’ (een andere tomaat hangt in Krona). De aartsbisschop van Los Angeles, kardinaal James McIntyre, trok dat niet. Kritiek hield aan, ze kreeg een burn-out, in 1970 verliet ze de orde. Haar invloed bleef. Tot haar fans behoorden filmmaker Hitchcock, muzikant John Cage en ontwerpers Ray en Charles Eames. Maar omdat ze zo’n ongebruikelijke figuur was – een non – ontbrak ze lange tijd in de kunstgeschiedenisboekjes. Gelukkig is Kent intussen gerehabiliteerd en krijgt ze ook in Krona aandacht.
Best ingewikkeld dus, die relipop. Frenken stopte in 1969 met zijn assemblages, door alle kritiek. Kent verliet de orde. En Warhol is misschien verkeerd begrepen. Na zijn dood bleek hij vroom katholiek te zijn geweest. Wat betekent dat? Ging het hem echt alleen om de buitenkant, zoals dat Pop Art betaamde? Of zocht hij toch God in de advertentie voor een plastic Jezus?
Warhol pakte meerdere religieuze thema’s op. In grafische contouren had hij, ruim honderd maal, het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci vereenvoudigd. Dat ontketende een samplecultuur die nog altijd voortduurt. Popey, Southpark, de tv-serie van Dr. House, hele voetbalteams: allemaal deden ze wel eens Da Vinci’s compositie na. Vaak als geintje, soms maatschappijkritisch. Want waarom is Jezus altijd een witte man? En dus kwamen er versies waarin hij zwart is, een vrouw, of iemand met Down-syndroom.
Omdat deze schildering zo beroemd is, werkt de kwinkslag: het Laatste Avondmaal wordt hier ontheiligd, en dat is toch het venijn van Pop Art – misschien niet als aanval bedoeld, pakt het wel zo uit. Deze parodieën vullen een halve zaal, met een videoloop van Avondmaal-varianten die meme na meme over het internet zweven. Eindeloos vermenigvuldigd, zoals Jezus deed met de vissen en de broden. Zo bezien heeft het Tweede Vaticaans Concilie hierin succes geoogst, al ging de heiligheid er behoorlijk vanaf. In deze expositie is God overal, in flashier gedaanten dan Hij zelf ooit zou hebben geschapen.
De oefening is dat je maar één woord mag gebruiken, maar dat je door de toon en je houding toch zinnen maakt die duidelijk maken wat je bedoelt. De man, defensief, traag: „Akma… Akma….” De vrouw, droevig, verwijtend: „Goulash… Goulash-goulash.” Minutenlang houden ze het vol. Waar ging dat gesprek over vraagt de cursusleidster daarna aan twee andere, toekijkende cursisten. Boosheid, zegt de een, verliefdheid, meent de ander.
Het is een geestig voorbeeld van de malle spellen en oefeningen die vier cursisten doen tijdens een dramacursus van zes weken. In de voorstelling Circle Mirror Transformation draait het om de onderlinge dynamiek en groeiende intimiteit tussen de vier: de onzekere tiener (Sayo Cadmus), de energieke dertiger (Jip Smit), de gesloten veertiger (Michiel Nooter) en de schuchtere vijftiger (Gustav Borreman), tevens de man van cursusleidster Marti (Marisa van Eyle), die lesgeeft zittend op een grote bal.
Marti wil haar cursisten leren zich bewust te zijn van elkaar en van zichzelf. Gaan ze ook nog acteren, vraagt de tiener zich na een paar weken dan ook af, want daar kwam ze eigenlijk voor. Maar Marti zweert bij speels lesmateriaal, zonder toneeltekst. In de kale lesruimte – gordijnen voor spiegels, een paar bankjes – komen dankzij die oefeningen knelpunten en strubbelingen spelenderwijs boven.
Scène uit de voorstelling ‘Circle Mirror Transformation’.
Foto Sanne Peper
Onvermogen
Zo laat ze de vier elkaar naspelen en moeten ze cruciale scènes uit hun leven door de anderen laten nadoen. Dat legt geen grote conflicten bloot: een relatiebreuk, ruziënde ouders. Even weinig uitgesproken zijn de verhoudingen in de groep: verliefdheden vlammen kort op en er is onuitgesproken boosheid en irritatie. Toch is er bij enkelen na zes weken iets verschoven, bijna achteloos, want zo gaan die dingen, maar wel fundamenteel.
Die aandacht voor het alledaagse maakt deze tekst van de Amerikaanse toneelschrijver Annie Baker speciaal. Met milde blik beziet Baker het onvermogen van mensen om hun verlangen vorm te geven. Dat resulteert in een bij momenten grappige vertoning, die niet onplezierig voortkabbelt, maar met twee uur ook aan de lange kant is.
In zijn regie, waarmee hij zijn ontwikkelingstraject bij Toneelschuur Producties afsluit, durft Loek de Bakker de verstilling op te zoeken, maar maakt hij ook te weinig werk van de schrijnende onderstroom in deze zoektocht naar liefde en geborgenheid. Met iets meer detail en finesse waren deze niet bijzondere mensen net wat bijzonderder geworden.