N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Hollandse Nieuwe is nationale identiteit. In elk geval sinds de Franse tijd, toen het aan land brengen van de jonge, lichtgezouten haring weer gevierd werd als „een eigen Hollandsch feest”. „Gij, handel, sprei den gullen disch!/ Nu zal de vaderlandsche visch/ Weer de eerste schotel zijn”, aldus een feestdichter in 1818. En het is geen toeval dat rood, wit en blauw sindsdien de standaardkleuren van Nederlandse viskramen zijn.
Poëzie hoort trouwens ook vanouds bij haring. „Een peekelharingh blanck/ swaerlijvigh, dick, en lanck/ […] is goede medecijn”, dichtte de zeventiende-eeuwer Jacob Westerbaen in zijn Lof van de pekelharing, een voorloper van modernere middenstandsrijmen als ‘Haring in het land, dokter aan de kant’ en ‘Onze haring is een openbaring’.
De rood-wit-blauwe kramen van Vis van Floor (‘Geef het door… Eet haring van Floor’) op de boulevard van Zandvoort passen dus naadloos in een patroon. Wat Floor bijzonder maakt, is dat twee van de vier karren van het familiebedrijf ’s zomers door een tractor over het badstrand worden gereden.
Op de stranden van Bloemendaal en IJmuiden gebeurt het ook, maar de traditie begon in Zandvoort. ‘Floor’, oprichter en grootvader van de huidige eigenaar, Mark Drommel, was een van degenen die al voor de oorlog haring op het strand verkocht, toen nog met twee emmertjes aan een juk. Dat werd later een bakfiets en zelfs een bevlagde ponywagen. Het idee van de gemotoriseerde kar op het strand ontstond volgens Drommel in de winter van 1963, toen de bevroren zee veel bekijks trok en zijn ouders een viskar achter een bestelbusje haakten, dat later een Landrover werd en nu een rode Mercedes-tractor is.
De eenvoudige open houten haringkar is intussen een marktwagen geworden, met een luifel en een lange vitrine vol andere vissigheden, zoals ‘surimi’ (nepkrab) en ‘torpedogarnaal’ (gepaneerde gamba’s) plus natuurlijk de aloude rolmops, die ook zelf ooit een nieuwe haring is geweest.
„Ik zou willen zeggen dat Hollandse Nieuwe het populairst is”, zegt Sander Lukinto Terol, die een van de twee Floor-viskarren op het strand bestiert, „maar het is de kibbeling.”
Die kabeljauw-in-beslag wordt voorgebakken „op de loods”, waar Sander om negen uur ’s ochtends aantreedt, zijn kar laadt met voorraad voor de dag en dan rond elf uur op het strand aankomt. Dan pakt hij een roestige steeksleutel en luidt daarmee de bel in zijn vast ritme – tíng-ting-tíng-ting-tíng-ting-tíng-tinkerdetinkting-tink-tink-tínk – juist op het moment dat de eerste strandgangers beginnen te verlangen naar de schijf van drie – koolhydraat, eiwit en vet.
Floor heeft een vergunning voor het strand „vanaf 10”, de strandpaal waarnaar ook Beach Club Tien is genoemd, richting Bloemendaal aan Zee. Dan bedien je eerst de mensen die vanaf het station door het oude centrum naar het strand komen, dan de vaste klanten van de verschillende paviljoens (Noosa, Mango’s, Thalassa, Bruut, De Zeemeermin) en nog wat noordelijker de mensen van de campings en de Center Parcs-bungalows. Voor de paar honderd meter strandhuisjes is dan weer wat minder klandizie te vinden.
„Er zit een element van sport in”, zegt Sander, terwijl hij een perfecte, koel-zilte haring snijdt voor zichzelf („tegen de heesheid”) en de verslaggever. Uitje erbij mag, maar omdat het dus die nieuwe haring is: beter van niet.
Om te beginnen moet je de voorraad goed uitkienen, afstemmen op het verwachte aantal mensen en de lengte van de dag. „Vandaag is een redelijke dag”, zegt Sander; tot een uur of zes zal de loop er wel in zitten, „maar als het hoogzomer is, is het veel drukker.” De Duitse vakanties maken de puzzel gecompliceerder, al was het alleen maar omdat Duitsers wel kibbeling met saus eten maar geen nieuwe haring en juist weer wel rolmops.
En dan is er het weer, waarbij, zegt hij, „de voorspelling belangrijker is dan het echte weer”, omdat de mensen nu eenmaal liever naar Weerplaza dan naar de lucht kijken.
En ten slotte gaat het erom de belangstelling bij de kraam te maximaliseren. Aan de laatste twee of drie klanten heb je meestal weinig, zegt hij. „Dat zijn twijfelaars, en wij willen het druk houden.” Dan start hij liever de tractor en rijdt hij „twee tentjes verder”.
De luifel blijft open, de rood-wit-blauwe vlaggen (plus de Duitse, de Spaanse en de Italiaanse) wapperen, meeuwen volgen in het spoor van frituur en de dikke tractorbanden door het zand, en een paar honderd meter verder luidt Sander opnieuw zijn bel.