Romantische supergroep imponeert in het Fries en een Mahler op leven en dood

Romantische supergroep imponeert in het Fries

Er zijn niet zo heel veel moderne Friestalige liedjes die buiten die provincie een groot publiek bereiken. Laat staan in de metalwereld, hoewel het sinds de politieke carrière van Tweede Kamerlid Aant Jelle Soepboer (NSC, Baldrs Draumar) toch breder bekend is dat het bestaat. Je kunt niet zeggen dat Boezem, het debuutalbum van de band Vuur & Zijde, Friestalig is want de meeste teksten zijn in het Nederlands. Maar hun mooiste liedje is wel in het Fries: ‘Ús’. Een loom, broeierig nummer met slepende riffs, waar zangeres ‘Famke’ (echte naam Siegrid Canrinus) bovenuit galmt met haar heldere vibrato: „Leave, do hellest syk/ panykjend, sykjend/ it leafdespaed bjuster, yn it ierdetsjuster”. Aardedonker is al een mooi woord, maar ierdetsjuster, dat hier op golven van ruisende, traag trillende gitaarsnaren drijft met af en toe een heldere klap op een drumstel: dat is wel heel poëtisch.

Het is een heerlijke combinatie die doet denken aan hoe de Portugese band Sinistro het doet: zware maar romantische doom metal, met etherische zang in eigen taal. Het zal wel geen toeval zijn dat een andere parel op dit album het nummer ‘II’ is, het enige andere nummer in het Fries. „Nim my mei nei dit hôf van Eden”, zingt ze. „Blyn fan jim blommen, blyn fan jim hier”. Gave drums daar ook; het lijken wel elektronische beats, of ze zijn in elk geval op die manier bewerkt.

Mysterie en uitdaging

Dat het merendeel van Boezem verder in het Nederlands is, deert niet. Ook daarin klinkt Famke even mysterieus als uitdagend, en perfect voor de melodieuze, romantische muziek van de band. Hakten ze op hun eerste split-album (2020, met het Duitse Impavida) nog ongenadig hard in op de instrumenten, op dit album noemen ze Dead Can Dance en Cocteau Twins als inspiratie. Echt harde metal is er nog maar een beetje, met af en toe een razende blastbeat, maar het donkerhartige, dromerige sfeertje met die mooie vocalen maakt dat je eerder richting darkwave, gothic en post-punk moet denken, en naast Sinistro ook wel aan het vroege werk van The Gathering. Het maakt Vuur & Zijde des te interessanter: imponeren met snel beuken is makkelijker dan met subtielere muziek.

Zangeres Famke is redelijk nieuw in de muziekwereld – in het dagelijks leven runt ze een lingeriewinkel in Leeuwarden. De rest van de band kun je best een Nederlands supergroep noemen: drummer Richard Japenga zit ook in Terzij de Horde, gitarist Carmen Raats komt uit Witte Wieven, en gitarist Nicky Heijmen en bassist Sylwin Cornielje spelen in Laster.

Met die laatste band heeft Vuur & Zijde het meest gemeen. Je hoort hier en daar elementen uit hun black metal, ze delen de gruizige productie en ook het duisterromantische sfeertje. Ook typisch Laster zijn de beschonken baslijntjes die je op Boezem soms langs hoort zwalken, zoals in het mooie, afsluitende ‘Naakt’. Het zijn melodieën die druipen van de rode wijn. Ook in dat nummer heeft Famke trouwens de hoofdrol. „Je mag er echt wel zijn, maar liever niet te groot/ liever niet te vaak/ liever niet te veel”, zingt ze in een tekst over hoe grillig liefde soms kan zijn.


Mahler Negen op leven en dood
over leven en dood

Sommige muziek kan je verzoenen met sterfelijkheid. Hiertoe behoren voor mij de slotdelen uit Gustav Mahlers Das Lied von der Erde en de Negende symfonie. De dood is hier nooit ver weg, maar niet als angstbeeld.

Van die Negende verscheen afgelopen maand een bezielde en bezielende opname door het Mahler Academy Orchestra. Dit gezelschap bestaat uit zo’n vijftig studenten van de gelijknamige opleiding in Bolzano en vijftig gelouterde musici uit ensembles met Mahler-bloed in de aderen, zoals het Amsterdamse Concertgebouworkest. Onder leiding van de Duitse dirigent Philipp von Steinaecker zijn ze bezig met het Originalklang Project: het spelen van Mahler-symfonieën op instrumenten uit de tijd waarin de componist zijn werken schreef. En die hadden een eigen karakter, vooral de blazers. Bovendien speelden strijkers rond begin twintigste eeuw op darmsnaren, wat in symfonieorkesten nu geen gebruik meer is.

Mahler bemoeide zich als dirigent van de Weense hofopera persoonlijk met de aanschaf van nieuwe instrumenten, want zijn „innerlijk oor” had een duidelijke voorstelling van het ideale klankbeeld. Daarom liet hij in zijn tijd vrijwel het hele instrumentarium vervangen. Onderzoekers konden uit briefwisselingen de aard hiervan achterhalen. En met die kennis begon een speurtocht. Van heinde en ver wist de Mahler Academy deze instrumenten bijeen te brengen.

Een ander wezenlijk verschil met vroeger is dat hedendaagse orkesten meestal een homogener geluid nastreven dan Mahler zelf deed. Schoonheid was niet per se wat de componist in gedachten had. Hij gaf de lage instrumenten graag hoge noten en andersom, zocht de grenzen van zijn musici. In zijn symfonieën wilde hij de grote waaromvragen uitdrukken. En ja, daarin schuilt veel moois, maar die schoonheid maakt deel uit van een grillig en gefragmenteerd bestaan vol tegenstrijdigheden.

De Negende op tijdeigen instrumenten brengt deze Mahler-wereld geweldig tot leven. Het gelegenheidsorkest vormt een geheel van individuele stemmen. Beginnend met die aarzelende harp waarin menigeen een haperende hartslag hoort. Hier wordt gemusiceerd op leven en dood, over leven en dood, zonder opsmuk of omwegen. Het oude instrumentarium geeft het stuk een extra dimensie, maar het draait er natuurlijk om wat de musici ermee doen. Is leergierige en gedreven studenten naast gelouterde Mahler-musici het wezen van een vertolking waarvan ik me niet kan en wil losmaken?

Net als in de Vierde Symfonie trekt Mahler zijn gehoor de Bermudadriehoek van leven, dood en hemel binnen. Hij blikt terug op de dierbaren die nog jong waren toen ze hem ontvielen: negen broers, een zus, een dochter. De dood zat altijd aan tafel. Maar tegelijkertijd spoort hij ons aan het leven te omhelzen, als geschenk te zien. Een symfonie moet zoals de wereld zijn en alles in zich verenigen, vond Mahler. Von Steinaecker en zijn orkest hebben deze boodschap goed begrepen. 
Joost Galema




Julie Comparini, Klaus Westermann & ensemble
Pone spes in planctu amaro

De Amerikaanse alt Julie Comparini werpt met een zeskoppig ensemble licht op het werk van de 17de-eeuwse Italiaanse non Isabella Leonarda (1620-1704). Als 16-jarige ging ze het klooster in, gaf daar muzieklessen en klom op tot moeder-overste. Ze schreef in die jaren zo’n tweehonderd werken, die veelal getuigen van een hartstochtelijk geloofsleven, met bevlogenheid verklankt door de musici. (JG)




William Christin & Justin Taylor
Conversation Gaspard le Roux

Wat is er mooier dan een klavecimbel? Twee klavecimbels, dachten de oude meester William Christie en de jonge hond Justin Taylor. Amerikaan Christie zette de oude Franse muziek weer op de kaart en is peetvader van een nieuwe generatie barokmusici. Zowel eerder met violist Théotime Langlois de Swarte als nu met Taylor leidt dat tot verrassende en levendige muzikale gesprekken. (JG)




Guy Braunstein met Orch. Phil. Royal de Liège o.l.v. Alondra de la Parra
Abbey Road Concerto

De Amerikaanse violist, dirigent en componist Guy Braunstein heeft een zoon met een Beatles-manie. Het inspireerde vader tot het schrijven van zijn Abbey Road Concerto, waarin hij de tien songs van het Beatles-album Abbey Road en de single ‘Strawberry Fields’ verwerkte. Een grappig hebbeding met name voor Beatles-fans. Daarnaast wat plichtmatige versies van Vaughan Williams’ The lark ascending en Delius’ Vioolconcert. (JG)




Common, Pete Rock
The Auditorium Vol. 1

De korzelige stem van Common is uit duizenden te herkennen. Hetzelfde geldt voor de unieke beats van Pete Rock. Samen zijn de twee al sinds 1996 legendarisch. Nu ze op een nieuw album de degens weer kruisen, weet je waarom. De beats zijn van een heerlijk oldskool hiphopniveau waar de ramen van gaan trillen. Weinig vernieuwend, maar wel nostalgisch tot in de tenen. Luister naar ‘We’re on our way’ en probeer maar eens niet terug te verlangen naar de nineties. (Jonasz Dekkers)




Clairo
Charm

Nu de temperaturen eindelijk een beetje zwoel worden, komt het derde album van Clairo goed van pas. De 25-jarige Amerikaanse presenteert elf smachtende midtempo indiepopliedjes geïnspireerd op groovy seventies pop, vol warme akoestische gitaar, jazzy strijkers en blazers en fluisterende harmonieën. De perfecte soundtrack voor ontluikende zomerromances. (Cécile van Wijnsberge)




Al Di Meola
Twentyfour

Wat was het vorige week op North Sea Jazz fijn om te zien hoe fit en jeugdig meestergitarist Al Di Meola nog staat te spelen voor iemand die begin jaren zeventig al bepalend was in de fusion jazz en vorig jaar nog een hartaanval te verduren kreeg. Het is ook te horen op zijn 27ste (!) album Twentyfour. Virtuoos als altijd, maar toch vooral warm en afwisselend, met een grote rol voor percussie. (PvdP)