Roctet brengt vergeten meesterwerken tot bloei – Rusteloze Russell creëert een wereld binnen een wereld

Roctet brengt twee ‘vergeten’ vergeten meesterwerken tot bloei

Het jaar nul van de vorige eeuw bleek vruchtbare grond voor het strijkoctet. In dit niet erg gangbare genre (acht strijkinstrumenten bij elkaar) schreven in 1900 los van elkaar twee jonge dromers een meesterwerk: Ottorino Respighi (1879-1936) en George Enescu (1881-1955). De Italiaan was toen twintig en de Roemeen nog maar achttien. Rijpe geesten in lichamen die de tienerjaren net ontgroeid waren. Het Roctet – acht musici van het Radio Filharmonisch Orkest – houdt een gloedvol pleidooi voor beide stukken op zijn nieuwe album Changes.

Wie waren die jonge dromers? Enescu bleek al vroeg kosmopoliet. „Vijf en een kwart” schreef hij boven zijn eerste werk verwijzend naar zijn leeftijd, waarna hij twee jaar later naar Wenen trok om als jongste student ooit te worden toegelaten tot het conservatorium. Hij ontmoette daar zijn grote held Brahms. Op zijn twaalfde reisde hij vervolgens met een Weens diploma op zak naar Parijs om zich verder te bekwamen bij componisten Massenet en Fauré. Na zijn afstuderen schreef een leraar dat Enescu „de enige van zijn lichting is met ideeën en bezieling”.

Kiem van kracht

Een jaar later begon hij aan zijn Octet, een eerzuchtig en grootschalig werk van zo’n veertig minuten waar hij zijn diepe kennis van de klassieke vormen bewijst, en tegelijkertijd daar een persoonlijke draai aan geeft. Nergens zit zijn spel met de muzikale bouwstenen de emotie en verbeelding in de weg: de karaktertrek van een meesterwerk. Roctets warmbloedige vertolking brengt die kiem van kracht tot bloei. Iedere strijker presenteert zich als een fascinerend personage, dat de ene keer opgaat in een koor en de andere keer dialogen aangaat met de anderen.

Respighi schreef zijn Doppio Quartetto – de titel zegt het al – voor twee strijkkwartetten. Evenals Enescu was hij violist, maar zijn uitvoerende talent was bescheiden vergeleken met dat van de virtuoze Roemeen die de podia aan zijn voeten wist. Toen Respighi zijn octet schreef in 1900 stond hij op het punt om voor het eerst zijn geboortestad Bologna achter zich te laten. Hij kreeg een orkestbaan bij de violen in het Russische Sint-Petersburg. Zijn ontmoeting daar met de componist Rimski-Korsakov zou een diepgaande invloed hebben. Mede door diens lessen kon Respighi uitgroeien tot een van de grote orkestrators van de twintigste eeuw.

In het Doppio Quartetto toont de Italiaan wat dat betreft al zijn potentie. Hij schildert een mooi landschap, dat telkens van kleur verschiet en waarin alle seizoenen lijken voorbij te komen: van de speelse lente tot de melancholieke herfst. Bij het Roctet komen die tinten tot volle wasdom. De musici boetseren deze muziek tot een filmisch geheel waarin de fantasie van de luisteraar vrij kan dwalen.

Tussen die twee ‘oude’ meesterwerken van jonge componisten, staat het korte octet Changes, een nieuw stuk van Theo Loevendie (94). Die leeftijd onthult niets over de aard van zijn muziek, die zoals gewoonlijk bruist van jeugdige energie. Een prachtige verrijking van het genre.


Rusteloze Russell creëert werelden binnen werelden

Anderhalve minuut onderweg op het album en er gebeurt al iets wonderlijks. De fluisterzang van Sampha grijpt de aandacht, en langzaam valt er meer op. Statisch vinyl geknetter vormt een ritme, haast zonder aanzet is er een gloeiende saxofoon, er duikt een ruw gespeelde dwarsfluit op en er klinkt opeens een koortje. Tuurlijk, strijkers. Totale overdaad op papier, subtiel ingetogen hier. Everything is Recorded is het geesteskind van Richard Russell. Niet de grootste naam als muzikant, maar iemand die de laatste dertig jaar een niet te overschatten stempel op pop heeft gedrukt. Met zijn label XL Recordings lanceerde hij de grootste sterren en bracht hij albums uit die genres op de kop zetten. Adele, Radiohead, The Prodigy, Dizzee Rascal, The XX, MIA, Jungle, de lijst is lang.

Als muzikant is zijn impact bescheidener. Er was een enkele ravehit begin jaren negentig, de afgelopen twintig jaar wist hij als producer funk en soulgiganten Bobby Womack en Gil Scott-Heron een comeback te geven, in beide gevallen nog net voor hun dood. En sinds een poosje organiseert hij sessies met bevriende muzikanten. Soms luistersessies, soms gaan ze samen aan de slag. Dat leidt tot de knutselwerken van Everything is Recorded. De vorige twee platen van het project waren op momenten charmant, dit album is op nogal wat momenten prachtig.

Folk als piratenradio

Voor iemand die zo diep in muziek zit en al jaren graaft naar samples, is het wonderlijk dat Richard Russell nu pas naar folk grijpt. Altijd te rusteloos geweest, zegt hij zelf. Hij had er een tijdelijke verlamming door ziekte voor nodig om die tijd wel te nemen. Het bleek de start van een plaat over verlies en herinneringen, zonder dat die zware thema’s het hoorbare plezier van een groep muzikanten in de studio ondersneeuwen. Het is niet gek dat de nummers op Temporary vol zitten met verwijzingen naar tal van andere artiesten en geschiedenissen. Dat doet folk immers al vanaf de eerste dag. Maar Russell doet het op een manier zoals op de Britse piratenradio drum & bass samensmolt met het geluid van Londen: hij plaatst artiesten en samples in een andere context, creëert zo telkens een wereld binnen een wereld. Analoge gitaartokkels van haast vergeten artiesten en vogelgeluiden worden versneden met digitale drumcomputers of stationgeluiden. Brombariton Bill Callahan doet een duet met Noah Cyrus, een glamour countryzangeres waar nog een zweem van Disney en verdwaalde kindster omheen hangt. Op ‘Firelight’ wikkelt de breekbaar klinkende zangeres van Florence + the Machine zich om een spookachtige, stokoude opname van Molly Drake, die altijd in de schaduw zal staan van haar zoon Nick. Sowieso heeft Russell iets met ouder-kindrelaties in muziek. Op een eerder nummer werkte Wu-Tang rapper Ghostface Killah al samen met zijn zoon op een nummer, nu laat hij stersaxofonist Kamasi Washington en zijn fluitende vader samen opdraven. Zo zijn er nog tig andere gastbijdrages en samples die opvallen. Soms is het alsof Russell folk nieuw leven denkt in te blazen. Onzin natuurlijk. Alsof het genre ooit dood is geweest. Maar het maakt dit album niet minder mooi.




Klassiek
Gothenburg Symphony o.l.v. Santtu-Matias Rouvali Sibelius 6 en 7

De Finse dirigent Santtu-Matias Rouvali, chef van het Gothenburg Symphony, realiseert een meerjarige cyclus met de symfonieën van Sibelius. Op de laatste, met de nummers 6 en 7, excelleert het orkest opnieuw in glashelder spel. Rouvali’s eigenwijze, effectrijke aanpak bevalt niet iedereen, maar zijn Sibelius dwingt je wel op het puntje van je stoel: filmisch, rijk, spannend. (Mischa Spel)



Pop
Joost Unity

Joost won deze week een Schaal van Rigter voor meest gedraaide plaat van het jaar op 3FM en best song bij de 3FM-awards (beide voor ‘Europapa’). Het blijft gek; de muziek van Joost lijkt veel te niche om mainstream te worden – maar dat werd het toch. En hoe. Met hits ‘Europapa’ en ‘Friesenjung’ op ‘verassingsalbum’ Unity, tart het Songfestivalfenomeen wederom alle muziekwetten; hoog energiek gabberknallen op Tantu Beats, onder openhartige, soms depressieve teksten. Gelukkig verraden afsluiter ‘Last Man Standing’ en ‘Discozwemmen’ (met Spinvis) dat Joost zijn niche wel aan het verbreden is. (Jonasz Dekkers)



Pop
Panda Bear Sinister Grift

Bij zijn band Animal Collective moet je door wolken psychedelica heen luisteren, solo laat Panda Bear zich vaak gaan in prachtig experiment. Maar altijd al zit er een enorme liefde voor Beach Boy-harmonieën, dubby studiotrucs, en simpelweg goede liedjes verstopt zijn muziek. Het is alsof hij het nu eindelijk onomwonden durft te laten horen, op een kleurrijk album over rouw. (RHH)



Rock
Darkside Nothing

Weinig elektronische muzikanten kunnen een dansvloer in slow motion laten ontploffen zoals Nicolas Jaar. Zijn dansbare rockduo Darkside is inmiddels een trio, wat hem wat meer mogelijkheden lijkt te geven dan op eerdere albums. Soms net wat keurig, maar op de beste momenten broeierig, met een hint van disco, plots ontsporende punkdrums, krakerige snauwzang. En zelfs iets wat klinkt als een heroïneballad. (RHH)



Pop
Sam Fender People Watching

Meestal is het andersom maar de Britse zanger Sam Fender begint zijn derde album bij het laagste punt en klimt dan richting aantrekkelijke liedjes. Eerst klinkt hij als de bastaardzoon van Bruce Springteen en Adam Granduciel (War on Drugs) die de plaat produceerde. Aan het eind, in ‘Rein Me In’, komt nog even zijn Britse nonchalance en gevoel voor underdog tevoorschijn, en dat is een verbetering. (Hester Carvalho)