Het gebeurde spontaan, zonder dat hij erbij nadacht. In het najaar van 2023 reed Chris Huizinga de 5.000 meter op de Gruno Bokaal, een kleine wedstrijd in Groningen. De race verliep moeizaam, zijn benen liepen vol. „In de laatste twee rondjes deed ik mijn handen op rug in de bocht”, zegt Huizinga. „Ineens reed ik beter, mijn rondetijden gingen omlaag.” Later dat seizoen „schoot het er weer in”, tijdens een 10.000 meter op het NK. „Toen dacht ik: misschien is dit wel iets.”
Onbedoeld heeft Huizinga (27) een revolutie ontketend in het langebaanschaatsen. Met de nieuwe techniek verbeterden zijn prestaties spectaculair. Sindsdien zijn de langeafstandspecialisten bijna allemaal bezig zijn techniek gaan toepassen: niet meer het ‘handje los’ in de bochten op de 5 en 10 kilometer, maar ‘armpjes op de rug’. Bij het Europees Kampioenschap allround, dat dit weekend samen met het EK sprint verreden wordt in Heerenveen, is inmiddels niet meer de vraag wie Huizinga’s innovatie heeft overgenomen, maar eerder wie niet.
De Italiaan Davide Ghiotto, een van de favorieten voor goud op het EK, reed in oktober vorig jaar tijdens een trainingswedstrijd een officieus wereldrecord op de 10 kilometer – met de armen op de rug. De Nederlands-Canadese veteraan Ted-Jan Bloemen is ook overstag en traint dezer dagen hard op de nieuwe techniek. Bij de vrouwelijke allrounders: zelfde verhaal. Het lijkt erop, zeggen rijders en trainers, dat we getuige zijn van een paradigmaverschuiving die iedereen raakt: wie zich niet aanpast, kan straks inpakken.
‘Beter in de bocht hangen’
Op de rechte stukken zijn de armen op de rug jaren gemeengoed op de lange afstanden. Je hebt minder luchtweerstand en het zorgt voor rust in je slag. Maar in de bochten – toch de helft van de baan – ging de rechterarm altijd los. Wat Huizinga ontdekte, is dat je met twee armen op je rug „beter in de bocht hangt”. vertelt hij. „Mijn linkerbeen blijft onder me, zodat ik niet ga ‘stappen’.” In gewonemensentaal: de beweging in de bocht wordt vloeiender, kost minder energie – en dus ga je sneller. Het ‘armpje erbij’ is niet de enige verandering die hij doorvoerde in zijn techniek, benadrukt Huizinga – maar het opende wel de deur naar snellere tijden.
De cijfers vertellen het verhaal: waar Huizinga op de 5 kilometer jarenlang tussen de 6.20 en 6.25 schaatste, deed hij er afgelopen november in Heerenveen ineens 6 minuten en 6 seconden over – de vijfde tijd ooit op die afstand. Vorig jaar werd hij Nederlands kampioen, dit weekend is hij kandidaat voor goud op het EK.
Hoe kan het juist Huizinga geweest zijn deze revolutie ontketende? De afgelopen seizoenen gold de introverte Groninger als een middenmoter op de lange afstanden. Hij reed jarenlang in de schaduw van Sven Kramer en Patrick Roest; zijn ontegenzeglijke talent leek zich maar niet te vertalen in aansprekende prestaties. Maar precies dát was de reden dat hij open stond voor vernieuwing, zegt Huizinga: hij móest een stap vooruit doen, het móest anders, de tijd begon te dringen. Uit pure noodzaak stond hij, anders dan de kampioenen, open voor innovatie. „Als je al hard rijdt, blijf je doen wat je altijd al deed.”
Huizinga’s innovatie is niet compleet nieuw – je zou het eerder kunnen typeren als een herontdekking. Tot in de jaren zestig werd er op de lange afstanden regelmatig met de armen op de rug gereden. De Haagse schaatser Peter Nottet won er op de Olympische Spelen van 1968 een bronzen medaille mee. In het tijdperk van Ard Schenk en Kees Verkerk ging de arm los in de bocht – onduidelijk is waarom.
Middelpuntvliedende krachten
En ook in het moderne schaatsen is Huizinga niet de eerste. Vijf seizoenen geleden reed de onbekende Rus Artyom Kuznetsov al eens met beide armen op de rug in de bocht. Op de 1.000 meter nota bene, een sprintafstand. Bij het sprinten, met snelheden van tegen de 60 kilometer per uur, geldt ‘handje los’ als onmisbaar, als compensatie voor de middelpuntvliedende krachten .
Over Kuznetsovs exercitie werd in de schaatswereld een beetje lacherig gedaan. Toch bleek het de opmaat tot een mini-revolutie op de 1.500 meter, de ‘middenafstand’ waar de sprinters en stayers elkaar treffen. Op de Olympische Spelen van 2018 en 2022 won Ireen Wüst op die afstand een gouden medaille met de handen op de rug. Alleen op de rechte stukken weliswaar, maar toch: ongebruikelijk. Het inspireerde haar toenmalige ploegmaat Kjeld Nuis om het ook te proberen.
Ireen Wüst deed het zó mooi, die handen op de rug. Haar bovenlichaam bleef heel rustig
„Ireen deed het zó mooi, die handen op de rug”, zegt Nuis. „Haar bovenlichaam bleef heel rustig, waardoor ze energie overhield op de streep.” Aanvankelijk lukte het Nuis niet om zijn nieuwe houding op de rechte stukken vast te houden – met name niet op het einde van de 1.500 meter. „Dan kom je uit de bocht, ben je zo moe en zo verrot dat je gewoon niet meer kunt nadenken – en gooi je de boel toch weer los. Dan zei Ireen: hou nou gewoon je handen op je rug!”
Uiteindelijk kreeg Nuis de techniek onder de knie. En zie: een paar dagen nadat Wüst op de Olympische Spelen van 2022 goud won op de 1.500 meter, deed Nuis hetzelfde op die afstand – met de armen op de rug. „Sindsdien doe ik het niet meer anders.” Volgens hem rijdt inmiddels „zeker de helft” van alle schaatsers de 1.500 meter deels met de handen op de rug.
‘Ring of fire’
Rond de vorige Olympische Spelen kwam er ook voor het eerst een wetenschappelijke onderbouwing van de ‘armpjes op de rug’. Wouter Terra, een onderzoeker op het gebied van sport-aerodynamica bij de TU Delft die ook werkt voor sportkoepel NOC-NSF, ontwierp een installatie waarmee luchtweerstand gemeten kon worden buiten de kunstmatige omgeving van een windtunnel. In samenwerking met schaatsbond KNSB paste hij die techniek toe op het ijs.
In Thialf liet hij twee schaatsers door een ‘ring of fire’ rijden: een tunnel van met helium gevulde zeepbelletjes, die hij met laserstralen belichtte. Eerst reden de schaatsers met één arm los, daarna met beide armen op de rug. Vijftien keer. De gemeten luchtstromingen analyseerde hij. „Je kon het zog rond de zwaaiende arm heel duidelijk zien”, zegt Terra over zijn onderzoek, dat hij twee jaar geleden publiceerde.
Zijn conclusie, met enige kanttekeningen: een schaatser die met beide armen op de rug rijdt, heeft ongeveer vijf procent minder luchtweerstand – een aanzienlijk verschil, zeker op lange afstanden als de 5 en 10 kilometer. „In schaatsen is luchtweerstand de grootste kracht die tegenwerkt, rond de 90 procent van het totaal. Dus als je die kunt verkleinen, ga je harder schaatsen.” Hoewel Terra zijn proef deed op het rechte stuk van de baan, denkt hij dat de resultaten „grotendeels vertaalbaar” zijn naar een bocht.
Huizinga-style
Sinds de doorbraak van Huizinga en het onderzoek van Terra zijn alle commerciële schaatsploegen aan de slag gegaan met de ‘handjes op de rug’. Merel Conijn, een van de favorieten voor het goud bij de vrouwen, rijdt de 3 en 5 kilometer inmiddels Huizinga-style. Beau Snellink, een ploeggenoot van Huizinga, trainde „de hele zomer” op de nieuwe techniek. Hij spreekt van „een innovatie die zo belangrijk is dat je hem niet kunt missen”. Twee weken geleden won hij het NK allround – vóór Huizinga.
Ook de allrounders van Team IKO-X2O zijn vrijwel allemaal overgestapt, zegt ploegleider Martin ten Hove. Jonge talenten Robin Groot en Stijn van de Bunt? „Gaat erg goed.” De Belgische veteraan Bart Swings? „Ook al helemaal om.” Alleen wereldkampioen Joy Beune is nog niet zo ver – maar dat, zegt Ten Hove, komt ook door haar overvolle programma. „Vroeger of later gaat het bij haar ook lukken.”
Dat toprijders – nationaal én internationaal – nu zo massaal overstappen op de nieuwe armentechniek, komt volgens Ten Hove omdat het langebaanschaatsen een kleine wereld is. Iedereen traint voortdurend op dezelfde banen – een geheim bewaren is praktisch onmogelijk. „Besloten trainingen bestaan niet in het schaatsen.”
Een vergelijking met de introductie van de klapschaats wil Ten Hove niet trekken. Die omwenteling, zegt hij, was nog nét iets fundamenteler. Hij verwijst liever naar de keiharde Maple-ijzers waarop de Amerikaan Shani Davis twintig jaar geleden furore maakte – waarna veel anderen volgden. „Als iemand ergens succes mee boekt, volgt de rest vanzelf.”
Heel technische sport
Een vernieuwing met zulke evidente voordelen, die ook nog eens zo snel door iedereen wordt overgenomen – dat roept wel een vraag op. Waarom heeft niemand in het hedendaagse schaatsen eerder geprobeerd wat Chris Huizinga op die herfstdag in 2023 deed?
Een sluitend antwoord hebben de schaatsers en trainers eigenlijk niet. Tja, zeggen ze, schaatsen is nou eenmaal een heel technische sport. Veranderingen in techniek kosten tijd en energie – en de uitkomst is vaak onzeker. De meeste schaatsers durven dat niet aan. „Als je na twee weken niet meteen vooruitgang boekt, ben je geneigd weer terug te gaan naar het oude”, zegt Martin ten Hove. „Anders verlies je tijd.”
Eigenlijk komt het hier op neer: iemand moest het gewoon als eerste dóen. „Als Chris het niet had geprobeerd”, zegt Beau Snellink, „hadden we nu nog steeds met een handje los in de bocht gereden”.