Zijn rijzige postuur verhinderde dat Rein Jan Hoekstra op de typisch Haagse recepties onopgemerkt kon blijven. Toch wel een probleem voor de man die het liefst op de achtergrond opereerde. Een van de meest invloedrijke ambtenaren die op het ministerie van Algemene Zaken diende onder de premiers Den Uyl, Van Agt en Lubbers, en in 1994 werd benoemd als lid van de Raad van State overleed zaterdag op 83-leeftijd. Hij was al enige tijd ziek.
Hoekstra stond bekend als de sfinx van het Binnenhof, de man in de coulissen. Iemand met „een neus voor gevaar, een tamelijk essentiële eigenschap voor topambtenaren”, schreef Roel Bekker in een boek over de secretarissen-generaal van Algemene Zaken waarvan Hoekstra er acht jaar lang één van geweest.
Nog tot ver na zijn pensioen in 2011 was hij actief in allerlei onderzoekscommissies. Een naar buiten toe discrete, maar binnen de Haagse departementale bureaucratie daarentegen zeer aanwezige kracht. „Met zijn statige gestalte heeft hij de autoriteit van de klassieke natuurkundeleraar, die met één oogopslag de klas stil krijgt”, typeerde hoogleraar bestuurskunde Jouke de Vries hem ooit treffend.
Vanuit de ambtelijke Haagse cockpit op de hoogte van alles. Waar was zijn naam niet mee verbonden? De Lockheedkwestie, de Molukse treinkapingen, het onderzoek naar het neerstorten van de El Al Boeing in de Bijlmer, het onderzoek naar de moord op Pim Fortuyn, het onderzoek naar de nationalisatie van de bank SNS Reaal ten tijde van de kredietcrisis, het onderzoek naar de moordenaar van oud-minister Els Borst. Docent staatsrecht voor (toen nog) prinses Máxima, voorzitter van de Nationale Conventie die voorstellen moest doen ter verbetering van het staatsbestel. Bovendien tot tweemaal toe, in 2003 en 2006, kabinetsinformateur.
Rechtlijnig en principieel
Moest zo iemand niet eens minister worden? Hij werd gevraagd, maar zag er naar eigen zeggen „op basis van zelfkennis” van af. En toen hij er later zelf mentaal klaar voor was, bleef de vraag uit. Ook werd hij gepolst om commissaris van de Koningin in Friesland te worden. Hij zei nee. Het was te weinig inhoudelijk.
Rechtlijnig is het etiket dat past bij de in het Friese Dokkum geboren en vanaf zijn vierde jaar in het Groningse Stadskanaal opgegroeide Rein Jan Hoekstra. Hij was het negende kind in een gereformeerd leraarsgezin van tien kinderen. Politiek onderdak vond bij de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), de partij die later zou opgaan in het CDA. Een echte mannenbroeder met het uiterlijk en de dictie van de ouderling. Studeerde rechten in Groningen en ontwikkelde zich tot landelijk vicevoorzitter van de landelijke gereformeerde studentenvereniging SSR. Op zijn 24ste vertrok hij uit Groningen om advocaat in Rotterdam te worden. In 1970 werd hij medewerker grondwetszaken op het ministerie van Binnenlandse Zaken en begon zijn ambtelijke carrière.
Nog tot ver na zijn pensioen in 2011 was hij actief in allerlei onderzoekscommissies
Rechtlijnig dus én, zoals het antirevolutionairen betaamt, principieel. Niet rommelen met het staatsrecht, moest hij als secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken ‘oplossingenmachine’ premier Lubbers herhaaldelijk duidelijk maken. Die was in zijn ‘no nonsense’ dadendrang altijd op zoek naar zij- en omwegen om een doel te bereiken. Dan wilde het recht wel eens een obstakel zijn. Jammer dat er bijna geen hoogleraren staatsrecht meer zijn, mopperde een inmiddels gepensioneerde Hoekstra in 2014 tegenover het weekblad Elsevier.
Hoekstra koesterde het staatsrecht als vorm van beschaving. Daarmee was hij een ware representant van de zogeheten ‘dempende instituties’ die het onder de rond de eeuwwisseling begonnen populistische revolte zo zwaar te verduren kregen. „De instituties zijn geen rustig bezit. Ze verdienen een zorgvuldige bewaking”, zei hij in 2011 in een vraaggesprek met NRC.
Lees ook
De sfinx van het Binnenhof vertrekt
Nationale Conventie
Dat uitgerekend hij in 2005 werd aangezocht om voorzitter van de Nationale Conventie te worden, de commissie van deskundigen die voorstellen moest doen voor bestuurlijke vernieuwing, wekte dan ook verbazing bij sommigen. Maar recht is wat anders dan democratische spelregels, verweerde hij zich. Het eindrapport, met voorzichtige aanbevelingen zoals referenda om de kloof tussen burger en politiek te verkleinen dat de Nationale Conventie na een jaar beraadslagen in 2006 zou afscheiden, belandde boven op de stapel in de beruchte Haagse bureaula. De meerderheid van de Tweede Kamer was er nog niet klaar voor.
Zes jaar later liet Hoekstra via een interview in het blad Christen Democratische Verkenningen van het wetenschappelijk bureau van het CDA nogmaals van zich horen. „Voor het eerst van mijn leven maak ik mij ernstige zorgen over de staat van de democratie in Nederland en de wijze waarop politieke partijen ermee omgaan”, zei hij.
Hij was op dat moment bezig met een onderzoek naar de gevolgen van de privatisering bij woningbouwcorporaties waarbij hem „de schellen van de ogen vielen”. Het marktdenken was bij de overheid op tal van terreinen uit de hand gelopen, constateerde Hoekstra. Hij heeft nog net kunnen meemaken dat de omslag in het door hem bekritiseerde denken begon in te zetten.
Een leven lang in het teken van de publieke zaak. Burgemeester op een Waddeneiland had hem trouwens ook wel leuk geleken. Of, als rechtgeaard protestant, ambassadeur bij het Vaticaan. Toch maar niet. Daar was hij te onrustig voor, zei Rein Jan Hoekstra zijn vrouw na.
Lees ook
‘Kamer te veel op huid van burger’