Reden tot zorg voor het Nederlandse schaatsen, ondanks Angel Daleman (17) en Jenning de Boo (20)

Zes keer goud, acht keer zilver en vijf keer brons. Zo op het eerste gezicht zou je zeggen dat de Nederlandse resultaten bij de eerste twee wereldbekerwedstrijden van dit schaatsseizoen, in Japan en China, tot tevredenheid kunnen stemmen. Zeker als je bedenkt dat in het tweede weekend, in Beijing, het aantal medailles omhoog ging en de verschillen met de buitenlandse concurrentie kleiner werden ten opzichte van vorige week in Nagano.

Maar wie iets dieper in de cijfers duikt, ziet dat er minder dan anderhalf jaar voor de Olympische Winterspelen in Milaan reden tot zorg is voor de Nederlandse schaatswereld. Natuurlijk, er waren dit weekend een aantal mooie resultaten. Bij de vrouwen haalde het grote talent Angel Daleman (17) in haar tweede wereldbekerwedstrijd ooit brons op de 1.000 en 1.500 meter, met twee persoonlijke records. Haar ploeggenote Suzanne Schulting, net als Daleman ook actief in het shorttrack, pakte zilver op de tweede 500 meter.

Twee schaatssters die het seizoen met ziekte en matige prestaties begonnen waren, Antoinette Rijpma-de Jong en wereldkampioen allround Joy Beune, vonden de weg omhoog. Rijpma-de Jong won zilver op 1.000 meter, Beune op de 1.500 en 3.000 meter. En zowel bij de massastart (beide weekenden) als de ploegenachtervolging (in Nagano) en de teamsprint (Beijing) waren de Nederlandse vrouwen oppermachtig: vier keer goud.

Sprinttalent

Bij de Nederlandse mannen sprong er in Azië een sprinttalent uit: Jenning de Boo (20) haalde twee keer een zilveren medaille op de 1.000 meter, net als op beide 500 meters in Beijing, telkens dicht achter de Amerikaan Jordan Stolz. De Boo maakte ook deel uit van het drietal dat op zondag in Bejing de teamsprint bij de mannen won. Op de massastart was er bij de mannen eveneens succes: Bart Hoolwerf won goud.

Tot zover het goede nieuws. Het minder goede nieuws: die zes gouden medailles won de Nederlandse equipe uitsluitend op teamonderdelen; in de individuele disciplines werd geen enkele eerste plaats behaald. Vergelijk dat met de eerste twee wereldbekerwedstrijden van vorig seizoen: toen won Nederland zes gouden medailles op individuele onderdelen, vooral dankzij Patrick Roest en Kjeld Nuis.

Er is sprake van verzachtende omstandigheden: Nuis is aan het begin van dit seizoen minder sterk door een liesblessure die hem wekenlang kwelde, Roest was überhaupt niet in Nagano en Bejing door de naweeën van een getrokken verstandskies. Ook topsprintster Femke Kok was er in Azië niet bij: ze kampt met een vermoeidheidsvirus. Toch zijn na de eerste twee wereldbekers twee zaken duidelijk. Eén: de Nederlanders presteren minder sterk dan gehoopt. Twee: de internationale concurrentie is sterker geworden.

Op de korte afstanden moesten de Nederlandse vrouwen hun meerdere erkennen in de Japanse olympisch kampioen Miho Tagaki; op de 3.000 gingen achtereenvolgens de Canadese Ivanie Blondin en de Noorse Ragne Wiklund er met de hoofdprijs vandoor. Bij de mannen was Stolz twee weekenden achtereen ongenaakbaar: hij won goud op alle acht onderdelen waarop hij startte: vier keer de 500 meter, twee keer op 1.000 en 1.500 meter. Op de 5.000 meter zegevierden respectievelijk Davide Ghiotto (Italië) en Sander Eitrem (Noorwegen).

Extra belangrijk

Er is nog een reden tot zorg voor de Nederlandse schaatsers: juist dit seizoen zijn de wereldbekerwedstrijden extra belangrijk. Dat heeft te maken met de Olympische Winterspelen in Milaan. Hoewel die pas plaatsvinden in februari 2026, werpen ze hun schaduw vooruit. Bij de komende Spelen wil schaatsbond KNSB op de langebaan tien medailles halen, waarvan minimaal vier keer goud. De kans daarop is het grootst als Nederland bij zowel de mannen als de vrouwen kan aantreden met het maximaal aantal van negen startplaatsen. Goede resultaten in dit seizoen zorgen ervoor dat Nederland bij de eerste vier wereldbekerwedstrijden van vólgend seizoen – op basis van waarvan het aantal startplekken bij de Winterspelen bepaald wordt – met zoveel mogelijk schaatsers kan aantreden.

En dat is, anders dan de buitenwereld wellicht denkt, nog volstrekt geen gelopen race. Bij de vrouwen had Nederland in Beijing op de 3.000 meter bijvoorbeeld maar vier in plaats vijf startplekken in de A-groep, omdat Elisa Dul in Nagano was gedegradeerd naar de B-groep. Ook de mannen hebben op de 5.000 meter door de tegenvallende resultaten van vorig seizoen niet het maximale aantal van vijf startplekken.

Geen reden tot paniek

Schaatsbond KNSB benadrukt dat er geen reden is voor paniek, maar erkent wel dat het Nederlandse schaatsen onder drukt staat – en dat deze ontwikkeling al langer gaande is. Het aantal Nederlandse medailles op individuele disciplines bij Olympische Winterspelen en WK’s afstanden, zo berekende de KNSB, neemt al een decennium lang gestaag af, van 23 in Sotsji (2014) tot 12 in Beijing (2022). Die achteruitgang is met name te wijten aan de mannen, waar de collectieve prestatiecurve al jaren duidelijk naar beneden gaat.

Bij de vrouwen is het beeld positiever. Er zijn méér kanshebbers voor medailles, zowel op de korte als lange afstanden. Illustratief is dat in Beijing de nummers twee tot en met vijf van de 1.500 meter allemaal van Nederlandse huize waren; bij de 3.000 meter eindigden vier Nederlandse schaatssters bij de eerste zeven.

Hoe belangrijk startplekken bij een wereldbekerwedstrijd zijn, toonde de Canadese sprinter Laurent Dubreuil dit weekend. Hij startte ondanks een blessure toch op de 1.000 meter en beide 500 meters, om vervolgens op zijn dooie akkertje naar de finish te rijden. Want ook de laatste plaats in de A-groep levert nog altijd relatief veel punten op.