Minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) had de opvang van een groep Amsterdamse ongedocumenteerde vreemdelingen niet mogen sluiten. Dat oordeelde de rechtbank van Amsterdam maandag. Het is de eerste keer dat een rechter zich inhoudelijk uitlaat over de vraag of de minister de bed-bad-broodopvang had mogen beëindigen.
De zaak, die op 14 april 2025 diende, draaide om 28 ongedocumenteerden die deelnamen aan de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV), beter bekend als de bed-bad-broodregeling. Hun opvang was beëindigd omdat ze volgens minister Faber niet meewerkten aan terugkeer naar hun land van herkomst. Dit gebeurde al maanden voordat de minister de opvang voor ongedocumenteerden per 1 januari 2025 geheel afschafte.
Advocaat Pim Fischer stond de groep bij. Volgens hem schendt de minister Europees recht door ongedocumenteerden op straat te zetten.
Namens minister Faber voerde overheidsjurist P. Kallenbach het woord. Volgens hem kunnen ongedocumenteerden terecht in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in Ter Apel. De VBL is een sobere opvanglocatie, alleen toegankelijk voor uitgeprocedeerde asielzoekers die actief willen meewerken aan hun vertrek uit Nederland. Volgens Kallenbach is die voorziening voldoende om aan de zorgplicht te voldoen.
Lees ook
‘Míjn grens is bereikt’, zegt Wilders tegen de pers, maar vooral ook tegen z’n kiezers
Zelfredzaamheid
De rechter oordeelt anders. Volgens de rechtbank had de minister in elk individueel geval moeten nagaan of beëindiging van de opvang zou leiden tot schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – bijvoorbeeld vanwege medische problemen of gebrek aan zelfredzaamheid. „De minister heeft niet voldaan aan die zorgplicht”, aldus de rechtbank.
Het is volgens de rechter onvoldoende om ongedocumenteerden naar de VBL te verwijzen zonder te onderzoeken of ze daar terechtkunnen. Zo is de VBL volgens de rechtbank geen geschikte plek voor mensen met psychische of medische problematiek. Bovendien wordt betwist of de VBL voldoende plek heeft. Ook dat moet individueel getoetst worden, aldus de rechter.
Deze uitspraak bevestigt dat het beschermen van menselijke waardigheid geen beleidskeuze is, maar een plicht
Ook stelt die dat meewerken aan terugkeer geen voorwaarde is voor opvang. Wanneer iemand niet wil of kan meewerken, moet er een vangnet zijn. Nu de LVV per 1 januari is beëindigd en andere onvoorwaardelijke opvang ontbreekt, wordt volgens de rechtbank het Europees recht geschonden.
Fischer noemt de uitspraak „een enorme opsteker” – niet alleen voor deze 28 mensen, ook voor de ruim 500 anderen in vergelijkbare procedures. Voor hen ging Fischer in december 2024 in bezwaar. Daarop heeft de minister nog niet gereageerd.
Wel oordeelden diverse rechters dat de ongedocumenteerden in de tussentijd niet op straat gezet mochten worden. „De minister zal volgens deze uitspraak ook dáár de individuele omstandigheden beoordelen. Dat kan grote gevolgen hebben,” zegt Fischer. „De Grondwet telt. Daar kan geen minister aan komen.”
Emotioneel
De rechter droeg de minister op binnen zes weken opnieuw te beslissen over de bezwaren van de 28 betrokkenen. Tot dan moeten ze op kosten van de minister worden opgevangen.
Fischer is geraakt door de uitspraak. „Ik werd er emotioneel van. Dit is ongelofelijk belangrijk. Het is een bevestiging dat het beschermen van menselijke waardigheid geen beleidskeuze is, maar een plicht. Dit is het verdedigen waard.”
Een woordvoerder van minister Faber laat weten dat ze de uitspraak zullen bestuderen.
Lees ook
Faber: geen onderzoek nodig voor bewering dat Efteling-uitje aanzuigende werking op vluchtelingen heeft
