N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Rachel Aviv De diagnose én het verhaal dat iemand zichzelf daarover vertelt, hebben grote invloed op het verloop van een psychische aandoening, denkt journalist Rachel Aviv. „Eén verklaring voor een stoornis zal iemand niet redden.”
„Volgens mij werkt mijn hoofd vandaag niet helemaal goed hoor.” Is het een ingestudeerd grapje, de disclaimer waar Rachel Aviv het gesprek mee begint? Maar de ironie van haar opmerking lijkt haar zelf te ontgaan. Bij alles wat ze zegt kijkt ze even ernstig, wellicht uit vermoeidheid. De journalist van The New Yorker is voor maar twee dagen over uit New York voor een lezing in Amsterdam en probéért daarom niet eens over haar jetlag heen te komen. Maar het boek waarover ze komt spreken, Vreemden voor onszelf, gaat precies daarover: mensen die het gevoel kregen dat hun hoofd niet meer goed werkt. Of waarvan de omgeving dat begon te vermoeden.
Aviv schreef een ongrijpbaar, diep empathisch boek met verhalen over psychisch lijden dat zich lastig laat vangen in heldere psychiatrische kaders. Zowel in het boek als in het gesprek is Aviv huiverig hard stelling te nemen, ze is bovenal een begenadigd verhalenverteller. Ze spreekt bedachtzaam en zoekend, laat alle ruimte voor twijfel en ambiguïteit, en probeert de verwarrende complexiteit van mentale stoornissen nergens op te lossen.
Zo bevat haar boek het verhaal van Bapu, een Indiase vrouw die volgens haar arts lijdt aan schizofrenie, maar die pas werkelijk opknapt als haar familie haar erkent als de mystica die ze zelf zegt te zijn.
Een ander hoofdstuk vertelt over de Amerikaanse Naomi, die in een psychotische episode met haar twee kinderen van een brug springt omdat ze denkt dat de overheid het op haar als zwarte vrouw gemunt heeft. In de strafzaak over de ‘moord’ op het kind dat het niet overleefde kan ze zich niet beroepen op ontoerekeningsvatbaarheid, want racisme vanuit de overheid is strikt genomen geen waanidee.
Er is Laura, die als jonge vrouw op Harvard leed onder prestatiedruk, en na tien jaar radicaal stopte met al haar medicatie, tot grote tevredenheid. En Ray Osheroff, een zakenman die zijn psychotherapeuten juist aanklaagde omdat ze hem géén pillen hadden voorgeschreven.
„Er wordt vaak over de psychiatrie geschreven alsof het een binaire kwestie is, voor of tegen medicijnen”, zegt Aviv. Daar wilde ze verre van blijven. „Ik wilde kritisch kijken naar wat de psychiatrie ons te bieden heeft, zonder af te doen aan de waarde ervan.”
Bovenal wilde ze kijken naar de rol van de verhalen die we over onszelf en anderen vertellen. Daarom opent Aviv haar boek met haar eigen ervaring met anorexia. Of eigenlijk, preciezer geformuleerd, met haar tijdelijke weigering te eten. Ze was pas zes jaar oud toen ze met een anorexiadiagnose werd opgenomen in het ziekenhuis. Maar, schrijft ze, omdat ze zo jong was drong het nooit tot haar door wat anorexia precies was, wat daar allemaal bij kwam kijken. Ze leerde pas in het ziekenhuis van andere, oudere meisjes, dat het ging om afvallen. Toen ze weer thuis was, beklijfde dit anorexiaverhaal niet. Omdat ze zo jong was, en men er op school niet over sprak, werd de diagnose nooit onderdeel van haar identiteit.
Wat is volgens u de relatie tussen de ervaring van een psychische stoornis, en het verhaal dat we erover vertellen?
„Alle ziektes bestaan óók uit de verhalen die we erover vertellen. Maar ik denk dat mensen met een psychische aandoening gevoeliger zijn voor een verhaal, omdat het hun geest is die door de ziekte wordt aangetast. En dat is het deel van het zelf dat altijd verhalen verzint of op verhalen terugvalt. En voor de duidelijkheid, er zijn enorm veel factoren die het verloop van iemands ziekte bepalen en of iemand herstelt of niet. Maar ik denk dat het verhaal dat iemand zichzelf vertelt, of dat áán iemand verteld wordt, over waarom hij of zij ziek is en wat er zal gebeuren als hij of zij ziek is – dat dat daadwerkelijk je zelfbeeld beïnvloedt. Daar staan we te weinig bij stil.”
Heeft u een voorbeeld?
„Mijn eigen verhaal over anorexia. Mijn dokters dachten veel na over de vraag of mijn weigering te eten misschien lag aan problemen in het gezin, of dat het genetisch bepaald was. Maar ik denk niet dat iemand zich afvroeg: hoe beïnvloedt het feit dat we bij haar de diagnose anorexia hebben gesteld haar identiteit en de manier waarop ze denkt over haar toekomst en persoonlijkheid?
„Dat deel wordt vaak over het hoofd gezien. Terwijl ik denk dat het een geweldig inzicht is om je te realiseren: wat ik tegen mezelf of tegen iemand anders zeg, zal van invloed zijn op wat er daarna gebeurt.”
En wat doe je dan met dat inzicht?
„Dit is iets waar ik veel met vrienden over praat. Ik heb een vriendin die wilde dat haar kind werd gediagnosticeerd met ADHD, omdat ze dan medicijnen zouden krijgen. Maar helpt het een kind om zichzelf te zien als ADHD’er? En een student aan Columbia University [in New York] vertelde me recent dat ze was opgegroeid in China, en zichzelf altijd een beetje raar had gevonden. Pas toen ze tijdens haar studie in de VS de definitie van autisme las besefte ze: ‘O mijn god, ik voldoe aan al deze punten.’ Maar toen vroeg ze zich echt af: ‘Zou het beter zijn geweest als ik was opgegroeid met het idee dat ik autistisch was?’ Ik weet het niet.”
U schrijft: ‘Verhalen kunnen ons bevrijden en gevangen houden.’ Maar hoe weet je van tevoren welke helpt en welke schaadt?
„Het enige dat ik erover kan zeggen is dat de omgang met een diagnose veel flexibiliteit vereist van de psychiater. Ik heb niet één sluitend antwoord, behalve een pleidooi voor meer nuance, meer intellectuele bescheidenheid als we het hierover hebben. Mijn boek is een oproep tot voorzichtigheid.”
Is het niet te relativerend om psychische stoornissen allemaal als ‘een verhaal’ te zien?
„Toen ik erachter kwam dat Hava, een meisje met wie ik in de anorexia-afdeling van het ziekenhuis had gelegen en tegen wie ik erg opkeek, recent was overleden, voelde dat alsof de harde, materiële realiteit van psychische aandoeningen me in het gezicht sloeg. Daarom wilde ik dat zij het slot van het boek zou vormen, als een correctie voor het meer romantische idee van ‘psychische stoornissen zijn ook maar een verhaal.’ Mensen gaan eraan dood.”
Bij u werd de anorexiadiagnose nooit onderdeel van uw identiteit. Maar u schrijft aan het eind van het boek wel over uzelf als jarenlang gebruiker van het antidepressivum Lexapro.
„Ja. Ik was eind twintig toen ik ermee begon, en het voelde als een raar cultureel fenomeen waarbij iedereen die ik kende óók Lexapro kreeg voorgeschreven. We waren er allemaal een beetje high van, we hadden het gevoel dat we die gelukservaring bijna niet verdienden omdat we niet eens zeker wisten of we wel echt depressief waren toen we het kregen. Waren we niet gewoon onze persoonlijkheden aan het fixen? En toen besloten veel van ons dat we ermee moesten stoppen, we wisten niet zeker hoelang we dit maar konden blijven doen.”
Maar u ging ermee door?
„Het afbouwen was voor mij heel eng. Ik voelde me veel slechter dan ervoor. Mijn psychiater zei dat ik me vóór de antidepressiva altijd zo slecht had gevoeld, en dat ik me dat gewoon niet meer herinnerde. Maar dat verhaal klopte voor mijn gevoel helemaal niet. Ik werd me er heel bewust van hoe weinig er wordt geschreven over het stoppen met medicijnen. Het is een verwaarloosd onderzoeksgebied.”
Is het ongemakkelijk om een medicijn te nemen en te zien dat je deel bent van een cultureel fenomeen?
„Dat was eigenlijk best leuk. Je kon met iedereen ervaringen uitwisselen.”
U schrijft dat het vooral ambitieuze, hoogopgeleide witte vrouwen waren die het namen.
„Witte vrouwen zijn überhaupt de grootste groep antidepressiva-gebruikers. Witte vrouwen hebben meer vertrouwen in de medische wereld dan zwarte vrouwen. En de farmaceutische industrie heeft Lexapro ook echt op vrouwen geadverteerd. Als een manier om alle tegenstrijdige eisen die er aan vrouwen worden gesteld met een carrière en gezin te balanceren. Er was iets aan de hand destijds met sterke vrouwen die zichzelf wilden laten gelden, maar zich daar ook heel erg voor schaamden. En daar dan weer angst en onrust door ervoeren. Dat zag ik als de gemene deler bij al die vriendinnen die ook Lexapro slikten.”
En? Raadt u het aan? Of heeft u spijt?
„Nou, ik weet dat veel mensen mijn boek hebben gelezen en daarna besloten aan de Lexapro te gaan.”
U schrijft er ook wel heel enthousiasmerend over.
„Ik zou niet willen dat ik er nooit mee begonnen was. Denk ik? Ik weet het niet. Ik weet niet hoe ik anders was geworden. Misschien had ik last van emoties waar ik gewoon aan had kunnen wennen, of waar ik overheen was gegroeid. En er zijn vast bijwerkingen waar ik niet vanaf weet. Het beïnvloedt je libido, dat is nog een reden waarom mannen het minder snel zullen nemen dan vrouwen. Die willen zo’n bijwerking niet. Vrouwen zeggen: ja hoor, ik neem het wel, geen enkel probleem.”
Nu in dit gesprek, en ook in het boek, word ik steeds op het verkeerde been gezet. Elke keer denk ik, ‘nu heb ik het door, mensen hebben vooral baat bij goede medicatie’, of iets dergelijks. En dan kantelt alles weer. Er is nooit vaste grond.
„Hetzelfde geldt voor de psychiatrie als geheel. Steeds gaat het van: ‘We hebben het gevonden jongens: psychoanalyse is het antwoord.’ En vervolgens: ‘Nee, nee, laat maar. We gaan het helemaal anders doen. Het gaat om stofjes in je brein.’ Maar daar geloven we nu ook niet meer helemaal in. Dus heb ik geprobeerd dit boek te schrijven op een manier die trouw blijft aan die realiteit. Het volgt het proces van geloven dat je het hebt gevonden, en dan beseffen dat er niet slechts één antwoord is waarop je moet uitkomen. Dat is het enige gevoel dat ik absoluut wilde overbrengen, dat één verklaring voor een psychische stoornis iemand niet zal redden.”
Veel mensen hebben mijn boek gelezen en hebben daarna besloten aan de Lexapro te gaan
Rachel Aviv
Is het beste verhaal over waarom je je voelt zoals je je voelt, altijd gewoon het verhaal waar je het gelukkigst van wordt?
„Ik denk dat we sowieso af moeten van het idee dat een objectief kloppend verhaal het juiste verhaal is. Ik denk dat Bapu hier een goed voorbeeld van is, de Indiase vrouw uit mijn boek. Ze had echt baat bij medicijnen, maar ze slikte ze niet met het idee: ‘Ik ben schizofreen, daarom heb ik medicijnen nodig.’ Ze zei: ‘Om een beter leven te leiden, neem ik deze medicijnen, maar dat doet niets af aan mijn identiteit als mystica’. Dus ik denk dat het beste verhaal er een is dat je helpt deel uit te maken van je gemeenschap.”
Er zijn mensen die lijden onder klimaat-depressie die zeggen: het zou het voor mij gemakkelijker zijn om onbezorgd in mijn gemeenschap te leven als ik mezelf zou vertellen dat de klimaatcrisis niet bestaat. Moeten zij zichzelf voor de gek gaan houden met een vrolijker verhaal?
„Dit vind ik een fascinerend en verwarrend probleem. Ik zou heel graag over klimaat-depressie schrijven. Het doet denken aan ‘depressief realisme’, het idee dat mensen die depressief zijn de wereld helderder en feitelijker zien dan mensen die dat niet zijn. Ik weet niet hoe je mensen met klimaatdepressie behandelt.
„Ik begrijp het helemaal als iemand zegt: hoe kan ik het mezelf moreel verantwoorden mijn triviale leventje te leiden als dit met de wereld gebeurt? Dat was ook met Naomi uit mijn boek aan de hand: het racistische geweld waar ze op reageerde was écht. Maar het ging bij haar zo ver dat ze dacht, waarom zou ik willen leven als ik weet hoe zwarte kinderen, en dus mijn kinderen, in deze maatschappij worden behandeld? Dan keer je je af van het leven op een manier die totaal destructief is.
Maar het hoeft geen waanbeeld zijn om te denken: ik ben eigenlijk een van de weinigen die het wel helder ziet?
„We leven en masse in de waan dat wijzelf en al onze dierbaren onsterfelijk zijn. Als we de hele tijd aan de realiteit van onze naderende dood denken kunnen we niet functioneren. We moeten onszelf dus een ander, geconstrueerd verhaal vertellen. Alsof je het volume van je bewustzijn een tandje lager zet.”
Heeft u enig vermoeden waar de psychiatrie over twintig of dertig jaar zal staan?
„De psychiatrie heeft de afgelopen decennia veel minder vooruitgang geboekt dan verwacht. In de jaren negentig, toen Prozac werd geïntroduceerd, heerste een beetje het gevoel dat er elke paar jaar een nieuw, radicaal beter medicijn op de markt zou komen. Maar er heeft al jaren geen noemenswaardige farmaceutische innovatie meer plaatsgevonden. En er was de verwachting dat we een genetische grondslag van psychische problemen zouden ontdekken, dat er voor elke diagnose een biomedische marker zou zijn, en dat is absoluut niet gebeurd. Dus men is zich nu aan het herbezinnen.”
Komt er een dag dat we het ooit echt zullen begrijpen, geestelijk lijden?
„Ik denk het niet. Het beste waar we op kunnen hopen zijn betere behandelingen. Maar er zitten gewoon zo veel ingewikkelde kanten aan de tragedie van het leven. Daar gaan we nooit een heldere verklaring voor krijgen.”