N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
ZAP BNNVARA zond op één dag drie programma’s uit over ziekte en zieken. Over mensen die zich door het leven slaan en ondanks hun aandoening gelukkig zijn.
Vraag: Wat hebben Emelie, Luuk, Quinten, Lito, Marie-Claire, Ellen, Ruben, Isa, Simon, Bob en Anne-Sophie met elkaar gemeen? Ze waren dinsdagavond allemaal te zien op televisie. Aha, en waarom? Omdat ze allemaal ‘iets’ hebben. Een ziekte, een handicap, een ‘afwijking’ op lichamelijk dan wel chromosomaal vlak. Verder zijn ze allemaal jong; de jongste is tien, de oudste halverwege de dertig, en allemaal zijn ze deelnemer aan programma’s die op één en dezelfde dag werden uitgezonden door BNNVARA.
Televisie over en met ziekte en zieken, laat ik het zo maar even samenvatten. Drie smaken, elk met een eigen ‘patiëntengroep’. Down the road gaat over twintigers met het syndroom van Down. (Gordon presenteerde de Nederlandse variant, dit is de oorspronkelijke Vlaamse versie.) In Je zal het maar hebben vertellen jongeren over hun zeldzame aandoening of ziekte. Nieuw is Niet klein te krijgen, over kinderen (tieners) met kanker.
Jurre Geluk, Dieter Coppens en Paul de Leeuw hebben met elkaar gemeen dat ze ieder een programma maken over mensen die meer te verstouwen hebben dan de doorsnee kwalen, ongemak en gebreken waar ik graag over klaag. De presentatoren houden de toon empathisch, maar vooral ook luchtig. Grapjes maken waar het kan. Moeilijke onderwerpen niet uit de weg gaan, maar er wel snel bij weg als het té zwaar wordt. Jurre Geluk zorgt voor wat lucht door in Je zal het maar hebben een wedstrijdje hardlopen aan te binden met Lito die geboren is zonder knieën en scheenbenen. Opgevouwen in een handgedreven racekar sprint hij, mét een heel extra mens achterop, Jurre er alsnog glansrijk uit. Of Jurre bestelt in de Efteling een dubbele espresso met een mondklem in. Zo bootst hij Marie-Claire na als ze een aanval heeft van het Foreign Accent Syndrome. In het eerste semester van haar zwangerschap is ze van de trap gevallen, op haar hoofd. Flinke hersenschudding. Sinds die val gaat ze bij spanning of stress ineens met een Vlaamse tongval spreken. Soms klinktze Russisch of Spaans, en als het heel erg is, produceert ze één woordenbrij. Ze demonstreert het door éérst in ‘De baron’ te gaan, een helse Efteling-attractie waarin ik – veilig vanaf de grond – volwassen mannen heb horen brullen van angst. En inderdaad, zodra Marie-Claire uitstapt, oogt ze verward, zegt ze: „Allez” en heeft ze een zachte g.
Meelevende huisvriend of gekke oom
Paul de Leeuw bejegent zijn zieken als een meelevende huisvriend dan wel die gekke oom die van alles roept. Zo jong als de kinderen zijn, zo (vroeg)wijs praten ze met hem over hun hersentumor, leukemie of Hodgkinlymfoom. Een jaar lang worden de kinderen gevolgd. De nadruk ligt op hun doorzettingsvermogen en positiviteit, maar narigheid mag er zijn. Quinten filmt zichzelf – kaal, misselijk – en zegt: „Ik ben een lonely; moes is weg, ouders zijn gescheiden, en ik heb kanker. Mijn leven kon niet beter.” Hij is tien. Luuk (14) filmt zichzelf als hij er „helemaal klaar mee is”, maar de chemo voorlopig niet met hem.
Hoop, optimisme en veerkracht zijn de pilaren van ziekte-televisie. We krijgen mensen te zien die zich door het leven slaan, mensen die ondanks hun aandoening gelukkig zijn. Niet dankzij, wat Gordon leek te zeggen met zijn „Hadden we allemaal maar een beetje down”- opmerking bij Op1. De zes twintigers met downsyndroom die met Dieter Coppens een reis door Bangkok maken, behoren tot de 1 procent gelukkigen die kunnen praten, zindelijk zijn en intelligent genoeg om, in het Engels, champagne te bestellen voor op de hotelkamer. Onbevangen delen ze hun angsten, liefdesverdriet, vriendschap, ruzies en verlangen naar seks.
Het leven is een ziekte, zei een wijs man – ik weet even niet meer wie. Het enige verschil tussen mensen is het stadium van hun ziekte. Ziekte-tv herinnert ons daaraan.