Publicist Anousha Nzume en schooldirecteur Cordula Rooijendijk: ‘Het is idioot zo vroeg als wij kinderen selecteren’

Vanaf het ogenblik dat ze elkaar ontmoeten is het als een reünie van schoolvriendinnen, ook al hebben Anousha Nzume en Cordula Rooijendijk elkaar nooit eerder gesproken. De twee blijken op dezelfde lagere school gezeten te hebben, de Michiel de Ruyterschool in Amstelveen, maar in verschillende klassen. „Toen ik de namen van de leraren in jouw boek las, dacht ik: dat is mijn school”, zegt Rooijendijk. „Ik zat bij Michael Reiziger in de klas, die bij Ajax ging voetballen. Jij bij zijn zusje Peggy toch?” „Ja”, zegt Nzume, „er was maar een klein clubje kinderen van kleur op school, we waren met een stuk of vijf, hooguit zeven.”

Wat hen nu samenbrengt, in een Amsterdams hotel met uitzicht op het water rond de wijk Zeeburg: ze schreven allebei een boek over segregatie en kansenongelijkheid in het onderwijs. Nzume putte uit haar eigen schoolervaringen, Rooijendijk, schooldirecteur, liet zich inspireren door een reeks bezoeken aan scholen. Die ervaringen vulden ze beiden aan met informatie uit wetenschappelijke bronnen, waarbij Nzume hulp kreeg van leerkracht Arzu Aslan voor de research.

Rooijendijk beschrijft aan Nzume waar ze als kind woonde, in de Amstelveense wijk Randwijck.

„Ja… dát wijkje. Geestig. En ik dus in Buitenveldert, in een lage flat.”

„Achter de Sint Jozefschool?”

„Ja, daar zat ik eerst op. Daar werd ik weggepest”, zegt Nzume. Ze beschrijft in haar boek dat kinderen haar vastbonden aan een boom en racistisch uitscholden. De juf greep niet in. Op de Michiel de Ruyterschool liet ze zich niet meer in een hoek drukken. „Daar sloeg ik van me af. De kinderen durfden niet meer. Ik had een grote mond, was bijdehand.”

Rooijendijk herinnert het zich als een „klassieke school, wel openbaar maar niet altijd even veilig qua sociaal-pedagogisch klimaat.” „De leraren konden soms erg boos worden. Ik was een stil kind dat daar erg van schrok.”

Nzume kreeg te horen dat ze moest leren hoe ‘wij hier in Nederland’ met elkaar omgaan. „Als kind weet je niet beter. Ik vond mezelf niet zielig, ik kom van de generatie die dacht: ik bén ook bruin, ik ben ook anders, ik ben misschien ook minder.”

Rooijendijk: „Wat jouw boek mij duidelijk heeft gemaakt, is hoe verschillend kinderen dingen beleven. Ik vond het schokkend wat je schreef over die les die jullie kregen over rassen. Dat boek met die stereotyperende plaatjes, ik herinner het me zelf niet meer, maar dat zegt vooral iets over de andere bril waarmee ik kijk. Je ziet de dingen niet als het jou niet aangaat. Daarom is het zo belangrijk dat kinderen gemengd opgroeien.”

Geen vwo-kind

Nzume, kleinkunstenaar, programmamaker en publicist, scheef in 2017 het boek Hallo witte mensen, over racisme en wit privilege. In haar nieuwe boek, Hallo witte scholen, onderzoekt ze waarom kinderen van kleur vaak een lager schooladvies krijgen van de leerkracht dan ze op grond van hun Cito-resultaten aankunnen. En waarom hun sociale en culturele achtergrond op scholen eerder wordt gezien als een achterstand dan als een verrijking.

De leraar in de laatste klas van de lagere school gaf haar het advies „mavo, misschien havo.” Hij zag haar, dochter van een Russische moeder en een Kameroense vader, als een „bruin meisje met een grote mond.” Als een kind uit een gebroken gezin, met een moeder die fulltime werkte en een stiefvader die plat Amsterdams sprak. Een kind dat thuiskwam in een leeg huis en weinig intellectuele bagage meekreeg. Het is een beeld dat ze rechtzet in haar boek: ze kwam uit een belezen, politiek en cultureel geïnteresseerd nest. Haar moeder was gepromoveerd biochemicus en werkte op de universiteit, haar vader was arts. En papa Co, haar ‘bonusvader’, had zichzelf Russisch leren spreken.

„In New York worden op openbare scholen alle feestdagen gevierd”

„De leraar vond mij geen vwo-kind, misschien niet eens een havo-kind. En toen scoorde ik ineens extreem hoog op de Cito-eindtoets.” Daarmee mocht ze naar het vwo. „Hij was het er nog steeds niet mee eens, hij vond dat ik geluk had gehad. Dat ik goed had gegokt, want het was multiple choice.” Maar de Cito was doorslaggevend. Ze ging elk jaar weer langs bij die leraar, om haar vwo-rapport te laten zien. „Ik zocht zijn erkenning, maar die is nooit gekomen.”

Bij Rooijendijk, kind van twee leraren, gebeurde het tegenovergestelde. De leraar in de zesde klas zei tegen haar ouders dat ze naar het vwo kon, „als ik maar niet zo onzeker zou blijven. Vervolgens heb ik die Cito-toets verprutst.”

„Het is heel dubbel, die eindtoets”, zegt Nzume. „Dan krijg je eerst dat advies van de leerkracht, en daarna moet je nog die Cito maken. Dat doet wat met een kind. Maar kennelijk niet met mij. Ik had zoiets van: niemand gelooft in mij, who cares. Daardoor was ik ontspannen. Maar het had net zo goed andersom kunnen zijn.”

„We zouden moeten stoppen met de eindtoets”, zegt Rooijendijk. „We toetsen al genoeg. Het is idioot zo vroeg als wij kinderen selecteren in Nederland, daarmee bevorder je de segregatie, zoals Louisse Elffers, hoogleraar aan de UvA, bijvoorbeeld ook laat zien. ”


Lees ook
Louise Elffers: ‘Geef niet de pushende ouders de schuld van de ongelijkheid in het onderwijs’

<strong>Louise Elffers</strong>: „We moeten kinderen bij gelijke prestaties gelijke kansen bieden. Daar is nu geen sprake van.”” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/12/publicist-anousha-nzume-en-schooldirecteur-cordula-rooijendijk-ac280c298het-is-idioot-zo-vroeg-als-wij-kinderen-selecterenac280c299.jpg”><br />
</a> </p>
<h2 class=Bijles

Nzume woonde, voor ze vijf jaar geleden naar New York verhuisde, in een ‘witte’ wijk van Amsterdam, en deed haar kinderen daar bewust op een ‘witte’ basisschool, waar kinderen van kleur in de minderheid waren. Achteraf twijfelt ze over die keuze.

„Ik deed dat omdat ze een witte vader hebben, en de maatschappij is ook wit. Het is belangrijk dat je daar jong mee leert omgaan, proximity to whiteness noem je dat. Althans, dat vond ik toen. En ik had ook wel op een meer gemengde school gekeken, maar daar had ik niet het idee van: wow.”

Haar zoon, geadopteerd uit Suriname, werd op de basisschool als ‘moeilijk’ gezien. „Ik ben ik weet niet hoe vaak op school geweest om over hem te praten want het was altijd ‘lastig, moeilijk, zwaar’, nooit eens een compliment. Ze wilden hem niet met de Cito laten meedoen, en hem naar het speciaal onderwijs verwijzen, maar wij gingen daar niet in mee. Hij kreeg uiteindelijk schooladvies vmbo-basis. Ik was daar heel blij mee, want daarmee kon hij naar een leuke technische school, maar de juf zei: ‘Het is wel het laagste niveau, hè.’”

Foto’s: Lars van den Brink

Door de verhuizing naar de Verenigde Staten liep het anders. „Mijn zoon ging naar middle school, dat is van twaalf tot veertien jaar. Toen hij daar een tijdje zat en wij voor het eerst een gesprek over hem hadden, zeiden ze: wat zijn we blij met Samuel in de klas. Ik barstte in tranen uit, want dat had nog nooit iemand gezegd.”

„Een kind voelt hoe de leerkracht naar hem kijkt, zo’n positieve houding maakt een wereld van verschil”, zegt Rooijendijk.

Nzume: „Op die middle school zitten kinderen van alle niveaus bij elkaar, en daarna op de high school weer. Op welk niveau je een vak doet, kan elk semester wisselen. En ook nog eens heel tof: je doet geen eindexamen. Ze hebben zoiets van: je hebt nu zoveel jaar school gehad, we nemen aan dat je het kan.”

„Dat klinkt als een beter systeem”, vindt Rooijendijk. „Hier in Nederland sturen ouders die het kunnen betalen hun kinderen naar bijlesinstituten om te trainen voor het eindexamen. Dat vergroot de kansenongelijkheid tussen kinderen. En wat toets je dan uiteindelijk? Of iemand goed bijles heeft gehad?”

Moedertaal

Rooijendijk, die als gepromoveerd geograaf naar de pabo ging en nu directeur is van een basisschool, betoogt in haar boek dat commerciële bijlesbureaus verboden moeten worden. Net als ‘witte’ scholen, ook al weet ze dat zo’n verbod er niet snel zal komen.

Ze was tot vier jaar geleden zelf directeur van zo’n ‘witte’ school in Amsterdam waar kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond in de minderheid waren. De oorsprong van haar boek, Vijftien lessen die kleurrijke basisscholen ons leren, ligt in die tijd. Het begon met een bezoek aan een ‘zwarte’ school, zoals zij het in die tijd nog noemde. „Ik ging erheen met het idee dat ik misschien wat tips aan leerkrachten kon geven en daar schaam ik me nog voor. Ik had een beeld van kleurrijke scholen dat in hoge mate was gevormd door de media.”

Haar vooroordeel leek bevestigd te worden toen ze ’s ochtends de kinderen de klas zag binnenkomen. „Het was superrumoerig. De leerkracht liep rond en greep niet in. Ik schreef op: tip, laat de kinderen meteen aan het werk gaan. Toen ging de leerkracht voor de klas staan en gaf een fantastische rekenles. Naderhand legde ze het me uit. Ze zei: deze kinderen hebben het hele weekeinde allemaal dingen meegemaakt, ze hebben het nodig om dat te kunnen vertellen. Pas als hun hoofd leeg is, staan ze op de leerstand.”

„We zouden moeten stoppen met de eindtoets”, zegt Rooijendijk. „We toetsen al genoeg.

Rooijendijk raakte enthousiast en ging bij tientallen ‘kleurrijke’ scholen kijken, zoals zij ze nu liever noemt. In haar boek legt ze uit hoe ze aan die term komt. Op het ontwerp voor de cover stond eerst nog ‘zwarte’ scholen. Een kennis, universitair onderzoeker, wees erop dat dat een beladen term is, die steeds minder wordt gebruikt. Geschrokken ging ze op zoek naar een alternatief. De directeur van een school voor nieuwkomers kwam met de suggestie om ‘kleurrijke’ te gebruiken. Op het boekomslag is het woord ‘zwarte’ nu zichtbaar doorgestreept en vervangen door ‘kleurrijke’.

Een belangrijke les die ze door haar bezoeken leerde, is dat je kinderen niet moet verbieden op school hun moedertaal te spreken. „Ik dacht dat het voor hun taalontwikkeling beter is als ze op school altijd Nederlands spreken. Maar het stimuleert de ontwikkeling juist als ze hun moedertaal mogen gebruiken. Laat bij een rekenopdracht kinderen die dezelfde taal spreken samen oefenen. Dat is niet alleen goed voor hun rekenontwikkeling, maar je zegt er ook mee: jouw taal mag er zijn, jij mag er zijn.”

Nzume wil nog een stap verder gaan. „Wat mooi zou zijn, is als de kinderen die van huis uit Nederlands spreken ook met de taal van de andere kinderen zouden oefenen. Leer ze Arabisch, een wereldtaal.”

Rooijendijk: „Dat is een mooi idee, maar het schoolprogramma zit al heel vol. Dan zou je dat naschools moeten doen, met hulp van ouders bijvoorbeeld.”

Bruine pop

Rooijendijk is sinds 2021 directeur van een gemengde Amsterdamse basisschool, Montessorischool Op de Kade, op de grens van het Oostelijk Havengebied en de Indische Buurt.

„Is je lerarenteam ook gemengd?”, vraagt Nzume. „Op de meeste Nederlandse scholen zijn de lerarenteams wit, terwijl we een superdivers land zijn.”

Rooijendijk: „Ik zou graag een gemengder team willen, maar de pabo’s zijn nog niet erg gemengd. Rolmodellen zijn belangrijk, want het is een zichzelf versterkend systeem als je altijd alleen maar witte juffen en meesters hebt uit theoretisch opgeleide milieus. Gelukkig hebben wij een invalpool gevonden waar alleen mensen van kleur werken.”

Nzume: „Er gaat overduidelijk iets mis in het systeem rondom pabo’s nu, want waarom is er een ondervertegenwoordiging van leerkrachten met een migratieachtergrond? Ik denk dat een deel van de verklaring is dat je minimaal havo moet hebben gedaan om toegelaten te worden. Als je een stapelaar bent, omdat je als leerling van kleur allerlei drempels tegenkomt en vooroordelen moet overwinnen, is dat een lange weg. Ga je nog naar de pabo op je 22ste?”

Rooijendijk: „Wat ik vooral een probleem van de pabo vind, is dat ook mensen die al bewezen hebben dat ze uitstekend voor de klas kunnen staan, bijvoorbeeld als onderwijsassistent, het soms niet redden om de opleiding af te maken, omdat ze niet sterk zijn in reflecteren en verslagen schrijven. Dat geldt overigens niet specifiek voor mensen van kleur. Als je een soort meester-gezelsysteem zou hebben, waarbij ook deze praktisch vaardige leerkrachten kunnen afstuderen, heb je zo al een deel van het lerarentekort opgelost.”

Rooijendijk spaart zichzelf niet in haar boek. Ze beschrijft welke fouten ze maakte, zoals het plannen van het jaarlijkse voorleesontbijt tijdens de ramadan.

Nzume: „Als ouders merken dat op een school hun feestdagen en culturele gebruiken standaard worden vergeten, dan kiezen ze uiteindelijk een andere school voor hun kinderen. Dat is hoe segregatie ontstaat. In New York worden op openbare scholen alle feestdagen gevierd.”

„Ik heb ervan geleerd”, zegt Rooijendijk. „Tijdens het Suikerfeest bijvoorbeeld hebben we een studiedag, zodat de kinderen die het vieren niet die hele lesdag missen. Want daarmee creëer je kansenongelijkheid.”

Ze dacht vroeger dat je de diversiteit tussen kinderen niet hardop moest benoemen. „Ik dacht dat kinderen nog helemaal onbevooroordeeld zijn. Maar toen zag ik de documentaire Wit is ook een kleur (2016) van Sunny Bergman, waarin kleuters wordt gevraagd: welke pop is stout? Ze moeten kiezen tussen een witte en een bruine pop. Allemaal wijzen ze de bruine pop aan.”

„Ook de donkere kindjes doen dat”, zegt Nzume. „En als de juf vraagt ‘hoe zie jij eruit?’, dan wijzen ze op een reeks plaatjes altijd het lichtste bruine kindje aan.”

Rooijendijk: „Je moet de verschillen tussen de kinderen in de klas dus wél benoemen. Omdat je ze vervolgens kunt leren: dat is allemaal oké.”


Lees ook
Met Sunny het land in: ‘Ja, Afrikanen hadden ook slaven. Maar waarom wilt u dat zeggen?’

In de documentaire <strong>‘Wit is ook een kleur’</strong> stelt Sunny Bergman kinderen van progressieve ouders vragen over een witte en een zwarte pop. De kinderen noemen de witte pop “slim’ en ‘de baas’. De zwarte pop is ’stout’ en krijgt ‘straf’.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/12/publicist-anousha-nzume-en-schooldirecteur-cordula-rooijendijk-ac280c298het-is-idioot-zo-vroeg-als-wij-kinderen-selecterenac280c299-3.jpg”><br />
</a> <dmt-util-bar article=

Leeslijst