Puberjongens die gespierd willen zijn, zijn een metafoor voor deze tijd

In een maatschappij van ieder voor zich, is het niet gek dat mensen een harnas zoeken. Dat kan in de vorm van spiermassa, of identiteit.

Illustratie Lynne Brouwer

Een geharnast lichaam – in de Volkskrant las ik een interessante reportage van Doortje Smithuijsen over puberjongens die dagelijks verbeten werken aan het perfecte lijf. Vrijwel dagelijks uren in de sportschool: „steeds gespierder, steeds breder, steeds lager in vetpercentage”.

Waarom? Het is niet alleen een kwestie van er goed uit willen zien. „Vraag jongens waarom ze sportinfluencers nadoen, en je krijgt een verhaal te horen dat meer dan om het sporten zelf draait om het krijgen van controle. Puberlevens zitten nu eenmaal vol oncontroleerbare elementen: verliefdheden, tegenslagen, een lichaam dat snel groeit of juist te langzaam. Het opvolgen van tips van presentator Arie Boomsma of fitnessmodel Joel Beukers – die je vertellen ijsbaden te nemen, te vasten, creatine te slikken of bepaalde oefeningen te doen – biedt iets van houvast.”

Jurius, 16 jaar: „Tijdens de pandemie bleef ik zitten in 2 havo. Ik wist meteen: dit wil ik nooit meer meemaken. In die periode begon ik met krachttraining. Mijn moeder liet me een video zien van Arnold Schwarzenegger, dat vond ik heel inspirerend. Het idee dat je zo’n lichaam gewoon kunt opbouwen, dat je door hard werken zo groot kunt worden. Ik kocht niet lang daarna mijn eerste sportapparaat: een pull-upbar. Inmiddels staat de garage hier vol met gewichten, banken, apparaten en een boksbal.”

Lees ook: Fit, breed en jong: ‘ik wil de beste versie van mezelf worden’

Competitie zonder einde

Geeft het de houvast die zo naarstig wordt gezocht? Niet echt. De behoefte aan controle over het eigen lichaam lijkt eerder een competitie zonder einde. Jurius: „Eigenlijk vind ik het irritant dat [Andrew Tate] nu zo veel mensen aanspreekt: dan gaan steeds meer mensen sporten. Als iedereen straks zo breed wordt, blijf je aan de gang. Moet ik om 4 uur opstaan.”

Ook de indruk die een gespierd lijf maakt op de buitenwereld blijkt beperkt. „Ik doe het ook wel voor de meisjes. Ik denk dat die een breed lichaam mooier vinden. Tegelijkertijd is een aantal van mijn vrienden helemaal niet breed en kunnen ze wel gewoon meisjes krijgen. Mij gaat dat nog moeilijk af.”

Steeds hoger de lat, steeds groter de onzekerheid. Noah, 17: „Hoe meer je sport, hoe minder groot je jezelf vindt. Veel mensen om mij heen hebben last van ‘body dysmorphia’ – ikzelf ook. Dat betekent dat je zelf niet meer ziet hoe gespierd je bent. Als je begint met sporten zie je veel progressie, maar dat neemt gevoelsmatig heel snel af, terwijl je wel steeds harder traint. Je ziet jezelf nooit zo groot als de buitenwereld je ziet. Dat kan frustrerend zijn, je bent nooit tevreden.”

Ik las het artikel van Smithuijsen gefascineerd, vooral omdat het me zo’n volmaakte metafoor lijkt voor deze tijd. Want het gaat niet alleen over onzekere pubers, die grip op zichzelf en de buitenwereld willen krijgen.

Hoezo? Er is de belofte dat het individu tegenwoordig autonoom mag zijn, je mag je eigen leven maken, zijn of worden wie je bent. Maar in zijn behoefte aan zelfverwezenlijking, aan identiteit, blijkt het individu ook veel minder zelfbewust dan gedacht: hij valt ten prooi aan invloeden van buitenaf, aan influencers, goeroes, politieke en commerciële rattenvangers die handig zijn verlangen om iemand te zijn uitbuiten.

Beschermende laag

Omdat iedereen er in een individualistische maatschappij tegenwoordig zo’n beetje alleen voor staat („mensen in hun eigen kracht zetten!”) is er de behoefte aan een beschermende laag, een harnas, aan een zekere vorm van onkwetsbaarheid. Dat kan je eigen spiermassa zijn, maar net zo goed je ‘identiteit’ in brede zin. Niet voor niets wordt over mensen door progressieve denkers tegenwoordig als ‘lichamen’ gesproken, die door een vaak vijandige of onverschillige samenleving genegeerd of gekleineerd worden. Je daartegen verzetten is de zo vaak gehoonde ‘identiteitspolitiek’, strijd voeren tegen een samenleving die je op basis van bepaalde kenmerken je autonomie heeft ontzegd, je permanent op achterstand zet.

Iedere vorm van identiteitspolitiek is onlosmakelijk verbonden met een samenleving waarin het ‘ik’ geacht wordt zichzelf te maken – en tegelijk zijn eigen boontjes moet doppen. Het individu moet zichzelf zowel invechten als beschermen. Vandaar dat hij op zoek gaat naar een beschermende laag, als een naaktslak op zoek naar een huisje. Dat is identiteit.

Maar dat geharnaste ik is, zoals het artikel over creatinetieners zo mooi laat zien, dus ook altijd een onzeker ik, een uiterst kwetsbaar en ook vaak gekwetst ik, omdat de buitenwereld nu eenmaal nooit te beheersen valt. Vandaar nu eens brutale assertiviteit, dan weer gierende gevoelens van ‘onveiligheid’. Vandaar nu eens een ongenaakbaar opeisen van een plek te midden van anderen, dan weer de bange vlucht naar een veilige haven.

Alle streven naar autonomie en onkwetsbaarheid, van lichamen en ‘lichamen’, is dus doortrokken van angst en onzekerheid. We zijn kwetsbare wezens, bang om niet gezien te worden, bang om het fout te doen, bang om het voor onszelf te verknoeien, bang ook voor afkeuring en haat van anderen.

Onzekerheid bezweren

Wie durft dat toe te geven? Het probleem is, lijkt mij, dat zoveel in de maatschappij erop gericht is die fundamentele onzekerheid in onszelf te bezweren en te ontkennen. Kwetsbaarheid geldt als zwaktebod. Overal wordt het primaat van het ik aangemoedigd door handige exploitanten, die beloven dat je de buitenwereld de baas kunt worden. Om als ik te kunnen regeren, moet je definitief met alle tegenstrijdigheden in jezelf, met al je onzekerheden afrekenen.

Wij helpen je! Volg mij, stem op mij, koop mijn spullen, leer van mij hoe je het universum je wil kunt opleggen, word abonnee van mijn nieuwsbrief, kom naar onze zomerschool, we hebben de hele jaarbeurshal voor je afgehuurd. Onzekerheid is een groeimarkt. Dat is de paradox: hoe meer je jezelf autonoom waant, des te afhankelijker je wordt van rattenvangers die je van je kwetsbaarheid zeggen te kunnen verlossen.

Want zoals dat artikel over de puberjongens zo mooi laat zien: het is nooit genoeg, het doel wordt nooit gehaald. Maar in plaats van ruimte te maken voor een nieuw besef van kwetsbaarheid en wederzijdse afhankelijkheid, doet men er gewoon nog een schepje bovenop. Vandaar die overal betreurde ‘verharding’, de polarisatie, het schelden zonder einde, de radicale frustratie. Niemand die zegt: ik ben niet autonoom, om mezelf te kunnen worden, heb ik anderen nodig – niet mensen die een slaatje slaan uit mijn kwetsbaarheid, maar mensen die beseffen dat er zonder onzekerheid geen volwaardig ik kan zijn.

Bekijk ook: ‘Ziek Gespierd’, een NRC-documentaire uit 2020 over een jongen die in zijn puberteit gespierder wilde worden en een eetstoornis ontwikkelde