N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Maar hoe word je dan geacht te leven? vroeg ik Karen Armstrong toen ik haar in juni interviewde over haar boek De heilige natuur. We spraken over een confucianist die voorschreef de heiligheid van het gras te respecteren. En mijn tuin dan? Armstrong zei dat die Chinezen die zulke dingen opschreven dat met een lach hadden gedaan. Maar dat ze er toch iets mee wilden zeggen.
Ja, vast. Maar wat precies? Het blijft lastig, die gedachte dat de natuur geheel en al doordrongen is van een goddelijke kracht, al zijn verwondering en bewondering voor wat er allemaal is in de natuurlijke wereld niet moeilijk op te brengen.
Al helemaal niet als je je daar een beetje op toelegt, zoals Ramsey Nasr heeft gedaan. Hij is prachtige oude platen en prenten gaan verzamelen waarop de verwondering over de natuur is uitgedrukt in het met grote precisie beschouwen en weergeven ervan. Alles wordt wonderbaarlijk als je het isoleert en bekijkt, korstmossen, kevers, kwallen, varens – al die vertakkingen, al die groeisels, die alomtegenwoordige levensdrift.
Je raakte vanzelf, kijkend naar het televisieprogramma dat over zijn verzameldrift is gemaakt, mét Nasr verrukt.
Maar toen kwam kunstenares Patricia Kaersenhout aan het woord. Zij bewerkte, ‘verstoorde’ als het ware, prenten van de veel bewonderde 17de-eeuwse natuuronderzoekster Maria Sibylla Merian. Zij sprak over de gevolgen van dat onderzoek en het geweld dat ermee gepaard ging.
Even denk je: wat zullen we nu hebben? En de wetenschap dan?
Nieuwsgierigheid begreep ze heel goed, zei Kaersenhout, maar die maakte voor haar niet alles goed. En geleidelijk aan, in het maar korte gesprekje, werd iets duidelijk wat ik nooit helemaal zó goed heb begrepen.
Om te beginnen iets over de categorisering die de kennis van de mensen enorm vooruit heeft geholpen. In die categorisering sloop al bijna meteen nog iets: een rangorde. Er waren als vanzelf hogere en lagere organismes, er was een opklimmende trap. Minder gecompliceerde levensvormen noemen we primitiever. Dus lager. Wij, Europeanen, zijn er om de aarde te beheren en te onderwerpen. Adam heeft de dieren namen gegeven. Adam, dat zijn wij ook. Vooral de mannen.
Oh, de gedachten vliegen dan met grote sprongen en slaan het een en ander over, maar toch, ineens voelde ik echt hoe sterk het Westerse wereldbeeld gebaseerd is op dat hoger en lager, op die hiërarchie waarin ongeveer álles lager staat dan wij mensen, respectievelijk blanke Europeanen.
Dan is de Chinese ‘Grote Leer’ die zegt dat onze menselijkheid ‘één lichaam’ vormt met andere wezens en dingen inderdaad iets heel anders. Wie zo denkt zou niet hoeven te praten over rechten voor rivieren en zorg voor insecten, die zou dat vanzelfsprekend vinden. Die bedoelt niet per se dat je nooit een grasspriet mag vertrappen, maar wil daarmee duidelijk maken dat alles wat anders is, precies evenzeer tot de wereld hoort als onze levensvorm.
Ik dacht aan mijn neefje die ooit verrukt bij een struik stond en op een piepklein zich ontwikkelend blaadje wees en zei: „Dat is zó lief”. Hij leefde nog vanzelfsprekend met alles om hem heen, met zoals de Boeddha zei: „een mateloze welwillendheid tegenover heel de wereld”.
Waarnemen en proberen te begrijpen, zonder te verstoren, zonder te oordelen. Natuurlijk lukt dat nooit ècht, mensen blijven mensen. Maar het is zo’n ander uitgangspunt.