De Chinese architect Liu Jiakun (68) wint de Pritzker Architecture Prize van 2025. Voor zijn gebouwen die „het dagelijks leven van mensen vieren”, krijgt hij de architectuurprijs die in het vak wereldwijd als de hoogste eer wordt gezien.
Liu heeft niet zozeer een stijl, schrijft de jury, maar eerder een strategie. De bestaande omstandigheden zijn belangrijk in zijn werk, hij gebruikt vooral materialen die „gewoon zijn, hedendaags, goedkoop en lokaal”, aldus de jury. Zijn strategie berust niet op een vaste methode maar op een manier van evalueren wat er nodig is, en wat er mogelijk is.
In 1999 richtte Liu zijn eigen bureau op in Chengdu, zijn thuisstad. Met Jiakun Architects voltooide hij ruim dertig projecten in China, waaronder musea, openbare ruimtes en universiteitsgebouwen.
Een van zijn grootste projecten is West Village in de miljoenenstad Chengdu uit 2015. Het is een hofcomplex met ruimte voor cultuur, sport, vrije tijd, kantoor en winkels. Met vijf verdiepingen, veel begroeiing van gras en bamboe en ruimte voor fietsers en voetgangers, is het complex bescheiden en simpel. „In steden worden functies vaak gescheiden, maar Liu Jiakun kiest de tegenovergestelde benadering, en heeft een delicate balans gevonden waarmee hij alle dimensies van het stedelijk leven integreert in één complex”, aldus Pritzker-juryvoorzitter Alejandro Aravena. Jiakun „maakt gebouwen, infrastructuur, landschap en publieke ruimte in één.”
Het West Village project in Chengdu. Foto Ng Han Guan/ AP
Aardbeving
In China werd Liu Jiakun bekend na de aardbeving in Sichuan van 2008, waarbij 70.000 mensen omkwamen. De architect maakte nieuwe bakstenen van een mix van het aardbevingspuin, lokaal graan en cement. Hij noemde ze ‘rebirth bricks’, bakstenen van wedergeboorte. Met de bakstenen kon het gebied opnieuw worden opgebouwd, was het idee.
In 2009 maakte Liu Jiakun een gedenkhuisje voor een vijftienjarige leerling die was omgekomen bij die aardbeving. Het Hu Huishan Memorial doet in vorm denken aan noodhulptenten die in rampgebieden worden opgezet. Binnen zijn spullen van de leerling te zien: een rugzak, een sjaal, aantekeningen. Het monument „is een uitdrukking van persoonlijke emotie, maar ook van een collectieve herinnering”, aldus Liu.
De jury van de Pritzker Prize looft hoe de architect laat zien „hoe architectuur een middenweg kan vinden tussen realiteit en idealisme”, voor het opnemen van lokale oplossingen in universele visies, en „voor het ontwikkelen van een taal die een sociaal- en klimaatrechtvaardige wereld beschrijft”.
De Chinese architect Liu Jiakun (68) wint de Pritzker Architecture Prize van 2025. Voor zijn gebouwen die „het dagelijks leven van mensen vieren”, krijgt hij de architectuurprijs die in het vak wereldwijd als de hoogste eer wordt gezien.
Liu heeft niet zozeer een stijl, schrijft de jury, maar eerder een strategie. De bestaande omstandigheden zijn belangrijk in zijn werk, hij gebruikt vooral materialen die „gewoon zijn, hedendaags, goedkoop en lokaal”, aldus de jury. Zijn strategie berust niet op een vaste methode maar op een manier van evalueren wat er nodig is, en wat er mogelijk is.
In 1999 richtte Liu zijn eigen bureau op in Chengdu, zijn thuisstad. Met Jiakun Architects voltooide hij ruim dertig projecten in China, waaronder musea, openbare ruimtes en universiteitsgebouwen.
Een van zijn grootste projecten is West Village in de miljoenenstad Chengdu uit 2015. Het is een hofcomplex met ruimte voor cultuur, sport, vrije tijd, kantoor en winkels. Met vijf verdiepingen, veel begroeiing van gras en bamboe en ruimte voor fietsers en voetgangers, is het complex bescheiden en simpel. „In steden worden functies vaak gescheiden, maar Liu Jiakun kiest de tegenovergestelde benadering, en heeft een delicate balans gevonden waarmee hij alle dimensies van het stedelijk leven integreert in één complex”, aldus Pritzker-juryvoorzitter Alejandro Aravena. Jiakun „maakt gebouwen, infrastructuur, landschap en publieke ruimte in één.”
Het West Village project in Chengdu. Foto Ng Han Guan/ AP
Aardbeving
In China werd Liu Jiakun bekend na de aardbeving in Sichuan van 2008, waarbij 70.000 mensen omkwamen. De architect maakte nieuwe bakstenen van een mix van het aardbevingspuin, lokaal graan en cement. Hij noemde ze ‘rebirth bricks’, bakstenen van wedergeboorte. Met de bakstenen kon het gebied opnieuw worden opgebouwd, was het idee.
In 2009 maakte Liu Jiakun een gedenkhuisje voor een vijftienjarige leerling die was omgekomen bij die aardbeving. Het Hu Huishan Memorial doet in vorm denken aan noodhulptenten die in rampgebieden worden opgezet. Binnen zijn spullen van de leerling te zien: een rugzak, een sjaal, aantekeningen. Het monument „is een uitdrukking van persoonlijke emotie, maar ook van een collectieve herinnering”, aldus Liu.
De jury van de Pritzker Prize looft hoe de architect laat zien „hoe architectuur een middenweg kan vinden tussen realiteit en idealisme”, voor het opnemen van lokale oplossingen in universele visies, en „voor het ontwikkelen van een taal die een sociaal- en klimaatrechtvaardige wereld beschrijft”.
Het huis van Lauraine Meyer (40) – wit, vrouw, cisgender en hetero – pik je er zo uit. In het straatje met jarendertigwoningen vallen de illustraties op de ramen op. Het is duidelijk: hier woont een illustrator. Dit weekend verschijnt de Nederlandse vertaling van haar eerste graphic novel: Feminists in Progress. Een opgewekte gids, dat leest als een handboek over alles wat je (wel of niet) wilt weten over het feminisme.
Meyer groeide op in Frankrijk en besloot tien jaar geleden naar Amsterdam te verhuizen. Wat bracht haar hier? „Ik hield gewoon van Amsterdam, de architectuur en het design. Ik woonde in Parijs en na een tijdje was ik de luchtvervuiling en de manier van leven zat. Ik had een beetje een fantasie van een land met een goede levensstijl en ik hield van de [Nederlandse] architectuur en het design. Nu ben ik me meer bewust van de rest het land, maar eerst was ik gewoon verliefd op de stad en de eerste drie jaar kneep ik mezelf steeds als ik over de grachten fietste. Dan dacht ik steeds: ‘God, wat mooi’.”
Intussen woont ze in Koog aan de Zaan, niet ver ten noorden van haar geliefde Amsterdam. In Nederland vond ze de liefde bij Duncan, een Canadees. Samen kregen ze een dochter. Ze zijn nooit meer weggaan uit Nederland. Ze schenkt koffie in, thee, en er is een volle schaal met koekjes. „Die heeft Duncan gebakken”, zegt ze.
Illustrator Lauraine MayerFoto Jagoda Lasota
Het was ook in Amsterdam dat ze in 2018 in een tweedehands boekwinkel het boek Ainsi soit-elle (niet in het Nederlands vertaald) tegenkwam van de feministische schrijver Benoîte Groult, in Nederland vooral bekend van Zout op mijn huid. Per toeval, want het was het enige Franstalige boek dat ze kon vinden. „Eigenlijk was ik nog niet zo bezig met feminisme. In 2017 was #MeToo net de wereld over gegaan, waardoor ik me wel steeds meer dingen begon af te vragen. Maar dit boek was echt een soort openbaring. Groult schreef het in de jaren zeventig, maar wat ik las was nog steeds actueel.”
Zoektocht
Vanaf die dag zette ze „de bril van feminist in progress” op, feminist in ontwikkeling. Ze las, keek en luisterde alles wat met feminisme te maken had. Ze werkte destijds als art director bij Unilver, en op instagram deed ze mee met ‘Inktober’, een challenge die illustratoren uitdaagt om elke dag een tekening te maken. Alles wat Meyer in haar feministische zoektocht leerde, vertaalde ze in illustraties. Het vormde de basis voor haar graphic novel Feminists in progress.
Een opgewekte gids is de ondertitel, en dat was precies haar doel: „In Frankrijk is de vulgarisation een belangrijk genre. In deze boeken wordt lastige materie simpel uitgelegd.” Van de verschillende feministische golven naar onderwerpen als ‘gender’, ‘body positivity’, ‘seksualiteit’ en ‘moederschap’. De onderwerpen worden in tekeningen uitgelegd, niet in traditionele ‘striphokjes’ maar intuïtief over de pagina, alles gedrukt in slechts drie kleuren: blauw, roze en geel. „Ik wilde spelen met de vooroordelen die we hebben: als iets roze is moet het voor meisjes zijn, blauw is voor jongens. Geel is dan de neutrale midden kleur.”
Ik denk dat er weinig mannen boven de 50 dit boek uit zichzelf zouden kopen
Het boek ziet er daardoor, excuses voor het vooroordeel, vrij vrouwelijk uit. Wat is de doelgroep eigenlijk? „Ik denk dat er weinig mannen boven de vijftig dit boek uit zichzelf zouden kopen. Het richt zich op een jongere doelgroep, die net als ik meer van het feminisme wil weten.”
En de mannen uit haar leven? Meyer groeide op met drie broers, ze heeft een vader, en een relatie met een Canadees. „Mijn broers en Duncan zijn er zeker mee bezig, met hen kan ik er over praten”, zegt ze. „Mijn vader is trots, die kan nu zeggen dat zijn dochter een schrijver is.” Maar de confrontatie met hem over het feminisme gaat ze uit de weg. „Het is grappig want, ik ben erg conflictmijdend. Ik zie mezelf ook niet echt als activist. Mij zie je niet op straat mensen confronteren.”
Zwanger
Toch heeft het feminisme Meyers wereldbeeld veranderd, wat duidelijk werd toen ze tijdens het maken van dit boek zwanger bleek te zijn. Van een meisje. „Tijdens de zwangerschap heb ik me goed voorbereid. Mijn partner en ik hadden een duidelijk plan over de verdeling. En de eerste jaren heb ik geprobeerd mijn dochter redelijk genderneutraal te op te voeden en te kleden. Maar de glitterjurken, eenhoorns en het roze maken inmiddels ook bij haar de dienst uit”, zegt ze.
Illustratie uit Feminists in Progress. Een opgewekte gids.
„Dat geeft helemaal niet, want ze is vrij om zich te uiten. Maar met voorlezen bijvoorbeeld probeer ik zo inclusief mogelijk te zijn. De boeken over Babar de Olifant bijvoorbeeld, gaan altijd over hem en nooit over zijn vrouw. Zij mag nooit iets zeggen, dus dan lees ik zijn zinnen voor alsof ze door haar worden uitgesproken. Het is in een andere tijd geschreven, dus het is ook vaak kleinerend tegenover vrouwen. Dus dan zegt ze zoiets als: ‘Oh Babar, je bent niet sterk genoeg. Laat me je helpen.’”
Meyers volgende boek is ook al bijna af en gaat over mannelijkheid in als zijn vormen. Daarvoor verdiept ze zich onder andere in de meer conservatieve mannelijke stromingen die de patriarchale samenleving verheerlijken. De kleuren worden ook ‘mannelijker’, om de mannelijke lezer meer over te halen. Elke activist diens eigen medium.
Feminists in progress. Een opgewekte gids verschijnt op zaterdag 7 maart. De boekpresentatie vindt woensdag 12 maart plaats in boekhandel van Rossum in Amsterdam.
Breed glimlachend ter begroeting wacht Paolo Cognetti (47) op het verhoogde terras van Bar Otto, een gezellig café in het bruisende Chinatown van Milaan. De bekroonde Italiaanse auteur, die met zijn boek De acht bergen (2017) literaire wereldfaam oogstte, komt hier ’s ochtends graag schrijven. Hij stelt voor om het buiten op het terras te hebben over zijn documentaire Fiore mio (Mijn bloem). Hoewel nog hartje winter in Milaan, is het buiten toch al warm genoeg.
Cognetti lijkt opgelucht dat 2024, met zijn hoge pieken en diepe dalen, achter de rug is. Dat jaar begon en eindigde met een gedwongen opname in de psychiatrie. Na een gemiste visite stuurde zijn arts in december de politie en een ambulance naar zijn huis. „Twee weken hielden ze me vast, en één nacht hebben ze me vastgebonden. Het was als een gevangenisregime.” Hij is blij dat hij nu een diagnose heeft. „Ik ben bipolair, waardoor mooie periodes met veel creativiteit worden afgewisseld met depressieve momenten. Ik leerde mezelf een stuk beter kennen en ik zorg voor mezelf. Nu zit ik bijvoorbeeld in een goede periode.”
Cognetti woont afwisselend in het grote, drukke Milaan en in Estoul, een schilderachtig dorpje hoog in de Noord-Italiaanse Aosta-vallei. Maar toen de depressie toesloeg, ontroerde zelfs de schoonheid van zijn geliefde bergen hem niet meer. „Ik wilde alleen maar slapen. Van de natuur wordt wel eens gedacht dat die alles heelt, maar dat is niet zo. Je kan je er ook heel alleen voelen, of zelfs in gevaar.”
Paolo Cognetti in zijn documentaire ‘Fiore mio’.Foto Daniele Mantione
Wortels
In de documentaire zegt Marta, die een refuge (berghut) op 2.625 meter hoogte uitbaat, dat je in de bergen zelf diepe wortels nodig hebt om de dingen niet te sterk te voelen. „Met de stilte om je heen ben je op de kalme momenten alleen met jezelf. Wegvluchten kan dan niet”, zegt de uitbaatster.
Fiore mio is een documentaire over de veranderende bergen en de mensen die deze bergstreken bewonen, met de prachtige fotografie van Ruben Impens, die ookdirector of photography was van De acht bergen, de Belgische verfilming van Cognetti’s gelijknamige roman. Hoewel de documentaire niet expliciet inzoomt op de gevolgen van de klimaatopwarming, zijn melancholie en verdriet om die beschadigde natuur op de achtergrond wel voortdurend aanwezig.
„In 2022 en daarna ook in 2023 was het extreem droog in Estoul. Bronnen droogden op, iets wat zelfs de oudste inwoners nooit eerder hadden meegemaakt. Het bronwater, dat via een slang over de weide altijd mijn woning had bevoorraad, was er plots niet meer”, vertelt Cognetti. „De bergen zijn nooit helemaal stil. Je hoort er de muziek van dieren, van de wind en van kabbelend water. Maar dat viel dus plots weg. Daarop besloot ik steeds hoger de bergen in te trekken, op zoek naar de bron.” In de documentaire worden adembenemende sneeuwlandschappen afgewisseld met het smeltende ijs van de gletsjer Monte Rosa en de nieuwe meertjes die hierdoor ontstaan.
Paolo CognettiFoto Daniele Mantione
U vraagt aan Marta of zij zich behalve de beheerder van de refuge ook de hoeder van de berg voelt, en zij antwoordt prompt ‘nee’. Dat lijkt u te verrassen?
„De natuur heeft volgens haar helemaal geen behoefte aan een beschermvrouw of een hoeder. Als de natuur er écht genoeg van heeft, laat die ons wel verdwijnen, zegt Marta, of zal een deel van ons het overleven, waarna de natuur weer verder evolueert. Ik vond dat een intrigerende reactie. De mensen in de bergstreken die het sterkst observeren, lijken nog het minst bezorgd. Zij zijn zich bewust van de enorme levenskracht van de aarde, die in voortdurende verandering is en opnieuw geboren blijft worden. Dat zit ook heel erg in het boeddhisme, dat mij daarom ook erg aantrekt.”
Tegelijk bent u wel zeer bezorgd. In augustus 2023 stuurde u nog een video rond van de smeltende Monte Rosa, met een oproep tot actie.
„Het was de heetste maand van het jaar en al weken was er geen druppel regen gevallen, maar door de rivier stroomde het water – het was smeltend gletsjerijs. Door dat proces ‘krimpt’ de gletsjer elk jaar dertig tot veertig meter. Maar nog steeds past de mens zijn gedrag niet aan. Ik word hier vooral boos van. Zo voer ik ook actie tegen de voortdurende uitbreiding van skigebieden.
„Omdat er op lagere hoogte niet meer genoeg sneeuw ligt, trekt de mens steeds hoger. Ze zetten nu zelfs bulldozers in om letterlijk stukken ijs uit de gletsjers te graven en skipistes aan te leggen. Als ik zeg dat ik daar met mijn hoofd niet bij kan, noemen ze mij een ‘utopist’ – zoals in een recent artikel in Gazzetta Matin, een krant uit de Aosta-vallei. Maar de grote skistations met hun massatoerisme zijn niet de enige manier om toerisme economisch te laten renderen. Er is ook een kleinschaliger toerisme mogelijk, in harmonie met de natuur.”
Paolo Cognetti bij een berghut.Foto Daniele Mantione
U toont in uw film hoe u telkens een beetje water meeneemt van een bron in de bergen, en er thuis een kopje mee vult. Wat betekent dat ritueel?
„Tibetanen laten een kopje thee staan voor een vriend die op een lange reis vertrekt, als een soort gebed voor een behouden terugkeer. Ik vul dat berkenhouten kopje met water, als een wens dat het bergwater op een dag weer tot bij mijn huis zal stromen.
„Waterbronnen worden in Tibet door kleine bouwsels beschermd. Niet meer dan vier muurtjes rond de bron, mogelijk alleen om te vermijden dat dieren de bron bevuilen, maar in Tibet zijn die bronnetjes tot echte heiligdommen uitgegroeid. Mensen brengen er bloemen en geschenkjes naartoe. Ik kan me wel iets voorstellen bij dat gevoel. Terwijl ik vroeger de bergen introk als een alpinist, voel ik me tegenwoordig eerder een pelgrim.”
Paolo Cognetti in de bergstreek rond zijn dorp Estoul.Foto Daniele Mantione
De documentaire voelt dan ook als een pelgrimage naar de ziel van het berglandschap, en hoe het verandert. Waarom koos u ervoor klimaatverandering toch niet expliciet te benoemen?
„Het thema is wel de hele tijd aanwezig, als een soort achtergrondgeluid. Eerst had ik een voice-over bij deze documentaire geschreven, maar toen heb ik mijn eigen gesproken stem weer geschrapt. Als de kijker niet meteen begrijpt wat er achter dat kopje met water schuilt, is dat niet erg. Je voelt wel dat het een terugkerend ritueel betreft. Ik wilde vooral de berg, de omgeving, de mensen en dieren tonen, in hun dagelijks leven, zonder al te veel woorden of extra uitleg.
„In een stad als Milaan of Rome lijken de gevolgen van de klimaatverandering mogelijk ver weg. Het valt hier misschien nauwelijks op als het twee graden warmer wordt. Maar in de bergen, aan zee, of bij het Groot Barrièrerif in Australië sta je aan het front, om het met een oorlogsmetafoor te zeggen. Daar zijn de gevolgen veel tastbaarder, dáár vallen als het ware de bommen. Laat de kijker dus zelf maar kijken, en vaststellen wat er gebeurt. Hopelijk voelt het daarom aan als brieven van het front, en ook als een schreeuw om hulp.”
Wat is uw grootste zorg? Dat de Monte Rosa, de gletsjer die u als kind al leerde kennen, straks helemaal gesmolten is?
„Volgende winter is Italië gastland van de Olympische Winterspelen. Dat betekent dus nieuwe sportinfrastructuur, extra wegen, en de bouwsector die weer op volle toeren draait. Mijn grootste vrees is niet dat de gletsjer straks is weggesmolten. Als het ijs op is, zal er wel vegetatie groeien op de berg. Ik ben bezorgd om de menselijke neiging om altijd en overal een stempel op te willen drukken. Mijn angst is dat ik terugkeer naar mijn bergen, en er overal wegen zijn aangelegd waarop auto’s rijden.”
Lees ook
Wandelen door ‘De acht bergen’ van Cognetti en dan verdwalen