N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Theater
Theaterfestival Het publiek op de Utrechtse editie van De Parade beweegt zich door de regen van spookachtige dans (‘Like a Prayer’) en snelle humor (‘Ik zal niet voor je liegen’) naar een doorvoeld spokenwordoptreden (‘Terug naar Prinsenplein’).
Met ontblote tanden en vertrokken gezichten spoken de dansers van de Poetic Disasters Club in witte overhemden rond in het Paradetheater. Hun gesis, gehijg en uitzinnige kreten worden bijgestaan door een onverwachts extra geluid: het onophoudelijke getik van regendruppels tegen het dak van de grote tent.
Slecht weer weerhoudt liefhebbers van De Parade er niet van om naar de Utrechtse locatie van het rondreizende theaterfestival te komen. Ook op druilerige zomerdagen staat het terrein vol bezoekers. Die drinken hun speciaalbier dan onder de afdakjes van de pop-upcafés, en glibberen met een paraplu in de hand door de modder van het Moreelsepark, van de ene naar de andere tent. Daar staat ze telkens een korte voorstelling te wachten.
Zoals Like a Prayer, de dansvoorstelling van Club Guy en Roni’s Poetic Disasters Club, waar de onheilspellende wolken juist wel goed bij passen. In twee delen verbeelden de dansers een familie van geesten en een familie die gekweld wordt door deze geesten uit het verleden. In een strak uitgevoerde choreografie wordt zichtbaar hoe oude trekjes, ruzies, trauma’s en gedragingen doorwerken in een nieuwe generatie.
Lees ook: ‘Siegfried & Roy’ scoren op zomers theaterfestival De Parade in Den Haag
Slapstickachtige scenario’s
Ondanks die zwaar klinkende onderliggende thematiek wordt Like a Prayer nooit te duister of zwaar. In de uitvergrote emoties en typetjes die met verve worden gespeeld, is ook ruimte voor humor en soms haast slapstickachtige scenario’s, waarin dansers bijvoorbeeld woordeloos stoelen onder elkaar vandaan trekken.
Humoristische typetjes zijn er ook in overvloed in Ik zal niet voor je liegen, van het speciaal voor deze zomer gevormde theatercollectief Mythoman Productions. Het viertal pas afgestudeerde theatermakers haalde voor die naam inspiratie uit de term ‘mythomanie’ – een ziekelijke neiging tot fantaseren – en brengt een voorstelling vol korte sketches naar De Parade waarin elk personage ongecensureerd de waarheid spreekt. Geen leugentjes om bestwil om gevoelens te sparen: ieder gevoel, iedere gedachte wordt op tafel gelegd.
Dat simpele uitgangspunt levert hyperactief en verrassend grappig materiaal op. Het succes zit deels in hoe scherp en vlot de tamelijk bizarre scènes zijn geschreven. Zoals de scène waarin in rap tempo een stel wordt gevolgd dat net bij elkaar komt („Zou jij mij willen vingeren?” „Ja! En zou jij dan zo op mijn gezicht…” „Ja!”) en direct overgaat op de ongemakkelijke vraag of er eventueel meer in hun kortstondige relatie zit („Settelen?” „Oei… bindingsangst…”), tot een opgewekte ober zich tussen hen in wurmt met een menukaart. „Hai!”, roept ze. „Aardig zijn is mijn werk!”
Komische timing
Daarbij blijken de acteurs er een goed gevoel voor komische timing en improvisatie op na te houden. Ze gaan met zo veel plezier en overtuiging op in hun meligheid dat het onvermijdelijk aanstekelijk werkt, met de vals gebrulde versie van het achtuurjournaaldeuntje die Rosa Kreulen en June Yanez meermaals ten gehore brengen als één van de vele vreemde hoogtepunten.
Een ingetogenere voorstelling komt van spokenwordartiest Gershwin Bonevacia, tot 2021 de stadsdichter van Amsterdam. Gestoken in een ruimtepak neemt Bonevacia het publiek in Terug naar Prinsenplein mee op een „reis door de tijd” naar zijn jongere zelf. Startpunt voor die reis vormt een foto van een tienjarige Bonevacia – of „Gush”, zoals hij zijn jongere ik liefdevol aanspreekt – die ontwapenend glimlachend tegen een muurtje leunt. Bonevacia vond het moeilijk naar die foto te kijken, vertelt hij, vanwege een „snijdende, pijnlijke afstand” die hij voelt van zijn jongere zelf. „Toen ik klein was”, zegt hij, „was ik nog niet bang.”
Bang zijn leerde hij later pas. Bonevacia maakt sprongen door de tijd om in poëtische verwoordingen momenten te beschrijven die bijdroegen aan een groeiend gebrek aan zelfvertrouwen. Het moment dat hij in groep 6 zat en te horen kreeg dat hij dyslexie had, bijvoorbeeld. Hoe hij toen dacht: dit is toch niet voor altijd, hè? En hoe hij zijn achternaam niet durfde te schrijven. Of het moment dat hij, zittend op een schommel, racistische scheldwoorden naar zijn hoofd kreeg.
Bonevacia’s verhalen gaan soms vloeiend over in muziek en spoken word, en leiden dan even natuurlijk terug naar zijn monoloog. Het halfuur waarin hij nader tot zijn jongere ik komt, vliegt voorbij: zijn vertelling betovert. De liefdevolle toon die Bonevacia reserveert voor Gush, zijn zorgvuldig gekozen woorden, zijn prachtige voordrachten en de inhoud van zijn verhalen maken het onmogelijk om onaangedaan de regen weer in te stappen.