
Het kan nooit kwaad om erachter te komen dat je volstrekt gemiddeld bent, zeker als je dacht positief uit de test te zullen komen. Het overkwam mij ruim een jaar geleden. En hoewel dit een volstrekt particuliere gebeurtenis was, is hij wellicht het delen waard. Juist vanwege die gemiddeldheid.
De ervaring betrof mijn aardse bezit. Of beter gezegd: de ontstellende hoeveelheid zooi die er bij mijn verhuizing tevoorschijn kwam.
Strikt genomen vond ik het geen zooi. Bijna alle spullen in het huis waren ooit met zorg uitgekozen. Maar toen ik al die voorwerpen door mijn handen liet gaan, ze schoonmaakte en sorteerde, en veel andere mensen hielpen ze in dozen te doen en naar buiten te dragen, kortom toen het leven enkele weken alleen uit materie leek te bestaan, werden al die spullen bij elkaar gewoon een zee van zooi.
Het was ronduit confronterend om te zien wat ik in negen jaar tijd in mijn dijkhuisje in een Noord-Hollands dorp had gepropt. En omdat de helpers overal getuige van waren, was er geen ontkennen aan. Ze kwamen met discrete opmerkingen. „Tjonge, nóg een doos.”
Wat we naar buiten droegen bevatte niets bijzonders. Gewoon, de spullen die de moeite van het bezitten waard waren, voor mijn twaalfjarige zoon en mij. Zoals een keuken vol servies, pannen en apparaten. De kindertijd van een puber die niets tekort is gekomen, waaronder bakken vol Lego, een kamervullende houten spoorbaan, twee vuilniszakken met knuffeldieren, massa’s Donald Ducks, een mand met Schleich-dieren, een stenenverzameling, twee bedbakken met los speelgoed en een lading sportspullen.
Er waren natuurlijk de gebruikelijke meubels. Daarnaast drie kasten vol kleding en huishoudtextiel. Een zoldertje met koffers en kampeerspullen. Een werkarchief. Een schuurtje met fietsen, wat gereedschap en tuinspullen. Enkele tientallen dozen met boeken, bladmuziek en oud studiemateriaal. Aan digitale hardware een laptop, een tablet, een spelcomputer, een kleine tv, een fotocamera. Een stuk of wat lades met rommel, wat kamerplanten.
Verder waren er de werktuigen van het dagelijks leven, zoals een wasmachine, een stofzuiger, schoonmaakspullen, een verdwaalde strijkbout. En dan nog alles wat ik door de jaren heen heb bewaard uit sentiment: foto’s, brieven, cassettebandjes, de eerste kleertjes van zoonlief. Nostalgiedozen die je beter kunt dichtlaten als je iets te doen hebt, zoals verhuizen.
Het was alles bij elkaar niets bijzonders, maar wel ontzettend veel. Vooral omdat ik in de veronderstelling verkeerde redelijk duurzaam te leven. Niet superduurzaam, maar wel bovengemiddeld. Ik vermoed ook dat ik die indruk heb gewekt in mijn omgeving.
Duurzaam zelfbeeld
Dit zag er bepaald niet duurzaam uit. Waar kwam dat duurzame zelfbeeld dan vandaan? Uit delen van het leven die weinig met spullen te maken hebben, zo bleek bij introspectie. Ik vlieg bijna nooit meer, eet gemiddeld één portie vlees per week en koop vrij veel biologisch, al dringt de inflatie dat terug. In het slecht geïsoleerde dijkhuisje hield ik de kachel op 18,5 graden. Ik rijd in de zuinigste tweedehands auto die ik kan betalen, de totaal uncoole hybride Toyota Yaris, die met dank aan zijn geringe trekkracht zelfs door de dealer ‘Bejaris’ wordt genoemd. Daar wilde hij eerlijk over zijn.
De Bejaris was precies wat ik zocht. Hij sluit perfect aan bij mijn rijgedrag. Op de snelweg zak ik graag terug naar negentig, voor ‘het klimaat’. Als in de verte een stoplicht opdoemt laat ik het gas alvast los, om met zo min mogelijk remmen naar de streep te rollen. Je hoeft dit als passagier maar één keer mee te maken om zeker te weten dat ik duurzaamheid heel belangrijk vind.
Maar ik bezit die auto wel en ik rijd er nogal veel in, met 14.000 kilometer per jaar meer dan de gemiddelde particuliere autobezitter. En de zee van zooi overziend kon ik moeilijk om de vraag heen hoe groot mijn voetafdruk werkelijk was. Zeker omdat het nieuwe huis, dat nog gebouwd moest worden, groter zou worden dan het dijkhuisje. Weliswaar wordt het een goed geïsoleerd huis met een warmtepomp, het heeft dus ook meer ruimte voor spullen.
Ik was domweg gelukkig met een achtste van mijn spullen
Het was tijd voor de CO2-voetafdruktest van Milieu Centraal, de voorlichtingsorganisatie die wetenschappelijk onderbouwd, praktisch duurzaamheidsadvies geeft. De test bestaat uit zestien vragen over energie, eten, vervoer, vliegen, kleding en spullen. Dit levert per categorie een ruwe schatting op van de jaarlijkse CO2-uitstoot van je huishouden. Die wordt op twee manieren uitgedrukt: met een kleurenschaal oplopend van diepgroen naar donkeroranje, en in kilogram CO2.
Volstrekt gemiddeld voor twee personen, was de uitkomst. Ons huishouden stond pontificaal in het middelste, gele blokje, met een uitschieter naar diepgroen voor vlieggedrag. In een andere categorie scoorden we lichtgroen: spullen. Op basis van vier vragen werd geschat dat ik voor 1.300 kilogram CO2 per jaar aan nieuwe dingen kocht. Kennelijk viel onze zee van zooi relatief gezien nog mee.
Een andere eye-opener was de categorie kleding. Daarin scoorden we lichtoranje. Ik had juist gedacht dat dit wel goed zou zitten. Ik koop alleen kleding die ik tijdloos mooi vind en dat gebeurt niet zo vaak. Maar dit uitgangspunt hanteer ik alleen voor mezelf. Kinderen groeien en hebben voortdurend nieuwe kleren nodig. Voor mijn zoon koop ik alles nieuw. Dat gaat sneller dan het via Vinted of tweedehandswinkels bij elkaar scharrelen. De kleren die hij niet meer past geef ik door, maar dat neemt niet weg dat ik steeds volledig nieuwe garderobes aanvoer.
Denken en doen
De pijnlijke waarheid was: ik praat en schrijf veel over duurzaamheid, maar maak het niet waar.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) legde dit fenomeen het afgelopen voorjaar scherp vast in een onderzoek met de titel Tussen duurzaam denken en duurzaam doen. Hbo- of universitair geschoolde Nederlanders hebben een groter gevoel van urgentie over het klimaatprobleem dan anders opgeleiden, schreef het SCP. Zij geloven vaker dat zij zelf kunnen bijdragen aan het bestrijden van klimaatverandering en zeggen vaker dat zij in hun sociale omgeving zien dat mensen dit proberen te doen. In werkelijkheid leven ze echter niet duurzamer dan anderen, constateert het SCP.
Een mogelijke verklaring is de hogere levensstandaard van veel hbo’ers en wo’ers: rijker zijn betekent meer kopen. En mogelijk zetten deze theoretisch geschoolden duurzaamheidsstappen die minder opleveren dan zij denken: biologisch vlees kopen in plaats van minder vlees.
„Tjonge, nóg een doos”, zei iemand die me hielp verhuizen
Dat laatste klinkt als een valkuil die ik veel om me heen zie. Niet de auto wegdoen maar een elektrische kopen en dan ook meteen een grotere. Ongelimiteerd elektronica gebruiken omdat het huis toch zonnepanelen heeft. Naar een verre bestemming vliegen en daar dan in een eco-resort neerstrijken. Niet willen inleveren, maar een verantwoorde vervanging zoeken. En niet controleren of die vervanging een echte verbetering is.
„Veel mensen zetten zich enorm in voor oplossingen die maar een klein effect hebben of zelfs contraproductief zijn”, zegt Babette Porcelijn. Zij is opgeleid als industrieel ontwerper en doet al jaren onderzoek naar de impact van mensen op klimaat, milieu en natuur. „Denk aan plastic verpakkingen vervangen door karton en papier, terwijl de productie daarvan vijf keer zo schadelijk is. Of mensen gaan voor zero waste, waarbij ze helemaal geen afval meer produceren, maar dan wel nieuwe potten en bussen kopen om verpakkingsloos te kunnen leven. Afval is niet de grootste verspilling. De grootste impact zit in de productie van de nieuwe spullen die we kopen.”
In haar boek De verborgen impact zet ze op een rij welke elementen uit het dagelijks leven van Nederlanders de meeste schade aanrichten. Dat zijn dus ook de dingen waar de meeste duurzaamheidswinst is te behalen. Op één staan spullen, met dank aan de milieuvervuiling en CO2-uitstoot tijdens de productie. Ook ontbossing, watergebruik en vervuiling door plastic spelen een rol. De auto staat op de tweede plaats, wonen op drie en kleding op plaats zeven.
Angst om in te leveren
Dat de angst om in te leveren ongegrond kan zijn, leerde ik al snel na het leegruimen van het dijkhuisje. In afwachting van de bouw van het nieuwe huis streken we neer in een tweekamerappartement van 36 vierkante meter. Dat betekende rigoureus terugschalen in spullen. Grofweg kwam het er op neer dat ik de helft van mijn bezittingen weggooide, weggaf of naar de kringloop bracht. Van de resterende helft sloeg ik driekwart op. Ik nam alleen mee wat ik echt dacht te gaan gebruiken.
Geen servies voor tien personen maar voor drie, kleding die in één kast paste, een half plankje boeken, geen tv. Alleen de twee bedbakken aan speelgoed, een klein doosje gereedschap en de boormachine, geen groot bureau, geen kamerplanten. Elke dag dezelfde schoenen aan, niet voor elk drankje een ander glas. Koken met één pit, een magnetron, een oventje en een rijstkoker.
Een andere reden die het SCP ziet voor de discrepantie tussen denken en doen bij hbo’ers en wo’ers is het streven naar status. Ik proefde hier iets van in de nieuwe buurt, een chique wijk in de stad met grote huizen vol designmeubels. Sommige buren maakten nauwelijks contact met ons, maar spraken onderling over ‘de huurders’ en de vraag ‘hoe je ze weer weg krijgt’ gezien de recente wijzigingen in de huurwetgeving. In het begin trof het me, maar al snel dacht ik het soepeltjes om: ‘Jij krijgt je twee Tesla’s nauwelijks onder de carport geparkeerd, kijk maar even goed hoe de Bejaris dat doet.’
Feit was: ik was domweg gelukkig met een achtste van mijn spullen op 36 vierkante meter. Er was minder keuzestress, meer overzicht, nooit meer iets kwijt. Ik had gewoon minder aan mijn hoofd, terwijl we in essentie niets tekort kwamen. Er ontbraken af en toe wel dingen – een bepaald boek of een kledingstuk – maar niets onoverkomelijks. De voorlopige conclusie moest zijn dat het meeste bezit overtollig was.
Lijst met spullen
Het riep de vraag op hoe het besluit om iets te kopen tot stand komt. Voor wie is het klimaat daarbij überhaupt een afweging? Zelden hoor ik iemand zeggen: ‘Ik wilde graag een pastamachine, maar ik heb er toch maar van afgezien, voor het klimaat’. En wat koop je eigenlijk voor 1.300 kilo CO2-uitstoot? Ik had geen idee wat ik het afgelopen jaar allemaal in huis had gehaald.
Wat wel duidelijk was: niemand drukt zijn bestedingen uit in kilogram CO2. Toen ik las dat ons huishouden ook qua omvang bijna gemiddeld was (het CBS stelt dat gemiddelde vast op 2,2 personen), besloot ik tot een micro-onderzoek.
Het afgelopen jaar noteerde ik alles wat er aan nieuwe spullen en kleding aan het huishouden werd toegevoegd, als aankoop of als cadeau. Ik maakte er met mijn telefoon een fotootje van en mat het op, in centimeters in de lengterichting. Ik noteerde het hoofdbestanddeel en de prijs. En ik telde het aantal aankopen.
Met wetenschap had dit natuurlijk niets te maken. Het was een N=1-onderzoek, met hoogstens een zweem van representativiteit. Er valt geen enkele algemene conclusie aan te verbinden. Ik zocht naar de eenvoudigste manier om het koopgedrag van zomaar een gemiddeld huishouden tot de verbeelding te laten spreken.
De methode had een remmend effect op het koopgedrag, zoals calorieën tellen dat op eetgedrag kan hebben. Gezien de 36 vierkante meter woonruimte kwam dat goed uit. Niet dat ik erop uit was om meteen zo min mogelijk te kopen, maar ik wilde wel beter stilstaan bij wat ik kocht. De kernvraag bij elke aankoop werd: vind ik echt dat we dit nodig hebben? Zo niet, wil ik het heel graag?
Wat betreft de resultaten eerst het zoet. Het was opvallend makkelijk om minder kleding voor mezelf te kopen. Het was toch al geen hobby en ik liet het vastgeroeste idee los dat een mens elke dag iets anders aan zou moeten. Een vriendin die was overgegaan op een zogeheten capsule wardrobe bood inspiratie. Zij beperkt zich tot een stuk of veertig kledingstukken en is daar volkomen tevreden mee. Zodoende kwam ik in 2024 op negen nieuwe kledingstukken, inclusief een paar handschoenen, schoenen niet meegerekend.
Spullen voor in huis liet ik meestal bij voorbaat staan: geen plaats. Wat ik wel kocht was vaak ter vervanging van iets wat kapot was gegaan. Een broodrooster, een ontbijtbord, een fietspomp. Ook minder boeken kopen was geen probleem, al staat daar nieuwe uitstoot tegenover van de app met e-boeken en audioboeken op mijn telefoon. De bibliotheek was geen goed alternatief, omdat ik niet te vertrouwen ben met het op tijd inleveren van boeken.
Hardnekkiger waren de aankopen voor mijn kind. Waterflessen raken kwijt op de middelbare school, net als etuis, en vragen dus soms om vervanging. Maar dat is klein bier vergeleken bij de 62 kinderkledingstukken die ik kocht (waaronder sokken en ondergoed). Terwijl ik nota bene het gevoel had dat dit minder was dan het jaar ervoor.
Angela Bolt van Milieu Centraal kan dit in context plaatsen. „Nederlanders kopen gemiddeld vijftig kledingstukken per jaar”, zegt ze. „Als alle Nederlanders zes kledingstukken per jaar minder zouden kopen, zou dat de CO2-uitstoot schelen van 80.000 rondjes met de auto om de evenaar.”
Wildkamperen
In de lijst zijn drie aanvallen van koopwoede waarneembaar, uitgelokt door de wildkampeervakantie in Zweden, de tuin van het huis in aanbouw en de bouwkeet die ik in de zomer kocht. Los van de vele aankopen die ze veroorzaakten, hebben ze nog iets gemeen: alle drie gaan ze vermomd als duurzamere keuzes. Ze hadden rechtstreeks uit het SCP-rapport over duurzaam denken en doen kunnen komen.
Wildkamperen in een Zweeds bos was het plan voor de zomervakantie. Zelf vis vangen en die roosteren boven een vuurtje. De tocht van duizend kilometer met de Bejaris was weliswaar een dik minpunt, maar we zouden niet vliegen of in een resort in de airco zitten.
Ter voorbereiding naar de Action gaan bleek een slecht idee. De winkel was redelijk nieuw voor mij en ik viel als een blok voor de ultralage prijzen. In een soort roes vond ik opeens dat we van alles nodig hadden. Een nieuw, groter gasstel, terwijl het oude nog goed was. Twee opvouwbare jerrycans, die nemen minder plaats in. Net als de kleine voetbal. Een handig lichtje voor aan de tent, ook al gaan ze per vier tegelijk. En een muggenwerende lamp, al wist ik best dat alleen Deet echt helpt tegen muggen.
Niets hiervan was nodig, besefte ik bij thuiskomst. De bal bleek overigens lek, de muggenlamp ging niet eens aan. Van wildkamperen is het niet gekomen omdat het stortregende. Met de Bejaris togen we naar een hotel.
Koopverleiding
„Als je iets koopt, maken je hersenen dopamine aan”, zegt Angela Bolt van Milieu Centraal, „zoals dat bij verslaving ook gebeurt. Marketingtechnieken spelen hier op in. De beste manier om koopverleiding te weerstaan is een pauze inbouwen. Hoe meer tijd je rekt, hoe meer kans je hebt om die impuls te onderdrukken.”
Een andere valkuil is de tuin van het toekomstige huis, die volgens de regels van de duurzame wijk voor de helft uit stadslandbouw moet gaan bestaan. Het idee is dat er vanuit de wijk een korte aanvoerketen van voedsel naar de stad ontstaat. Termen als permacultuur en regeneratieve landbouw vallen dan al snel. Een vraag is of de elektrische grasmaaier met lithium-ionbatterij en oplader die ik voor weinig bij de Lidl kocht daarbij horen.
Die grasmaaier lijkt misschien een nuttige investering, maar het hele fenomeen stadslandbouw blijkt in de huidige praktijk veel minder duurzaam dan gedacht. Onderzoek van de Universiteit van Michigan, gepubliceerd in Nature Cities, toont aan dat groenten en fruit uit moestuinen een zes keer zo grote CO2-voetafdruk hebben als de conventionele landbouw. De belangrijkste oorzaak zijn de nieuwe materialen die tuiniers aanvoeren: hout voor bakken, tegels voor paden, schuurtjes, regentonnen.
De Action was redelijk nieuw voor mij en ik viel als een blok voor de ultralage prijzen
En dan is er nog de uitgewoonde bouwkeet, die niet op de lijst hoefde omdat hij tweedehands was. Ik kocht hem als tijdelijke opslagplaats – inderdaad, voor spullen – en als toekomstige puberhangplek. Terwijl ik hem samen met mijn broer oplapte tijdens de zomervakantie, raakten we bevangen door wat in de wetenschap het rebound-effect heet: zo tevreden zijn over een besparing dat je die (deels) weer tenietdoet. Omdat deze ‘geredde’ keet weer toekomstbestendig werd gemaakt, mocht het best wat kosten. Ik bestelde dubbel glas voor de ramen, binnen- en buitenkant werden fris geschilderd met acht zogeheten wegwerpkwasten. De keet kreeg twee maal nieuwe deuren omdat we eerst de verkeerde kochten. Er kwam een strak, nieuw laminaatvloertje. Plinten erbij, mooie lampjes, zelfs een kattenluik. Hij werd, kortom, mooier dan nodig. Ik ken geen puber die om plinten geeft.
Om de dag iets gekocht
Na een jaar was de lijst 198 regels lang, waarbij één regel ook drie pennen of elf paar sokken kon bevatten. Er waren 22 cadeaus, wat betekent dat ik 176 keer iets had gekocht. Ontnuchterende constatering: in het jaar dat ik bewuster wilde kopen, had ik gemiddeld om de dag iets besteld of in een winkel afgerekend. Dat voelde niet bepaald als sober gedrag.
Bij de totale kosten, 4.120 euro, voelde ik niets. Dat kan twee dingen betekenen: hier was sprake van de door het SCP beschreven welvaart onder hbo- en wo-geschoolden, of sommige spullen zijn wel erg goedkoop. Waarschijnlijk beide.
Dan het visualisatie-experiment, het resultaat van een jaar lang spullen meten. Als je alle voorwerpen en kledingstukken in de lengterichting achter elkaar legt, ontstaat er een slinger van 140 meter lang. Dat is 70 meter per persoon, ongeveer de breedte van een voetbalveld.
Om eerlijk te zijn sloeg ik hier niet steil van achterover, waarschijnlijk omdat het letterlijk te overzien is. Maar toen ik die 70 meter – met alle mogelijke voorbehouden – vermenigvuldigde met achttien miljoen Nederlanders, was ik wél onder de indruk. Als onze kleren en spullen ook qua grootte gemiddeld of net iets ondergemiddeld zijn, en als alle Nederlanders hun aankopen van één jaar achter elkaar zouden leggen, zou er een slinger ontstaan van 1,26 miljoen kilometer.
Dat is tot aan de maan (die gemiddeld op 384.400 kilometer van de aarde staat) en weer terug, en dan nog twaalf rondjes rond de evenaar (die is 40.075 kilometer lang). En dat zijn dan alleen de Nederlanders, weliswaar een ontstellend rijk, maar ook een piepklein volkje. Dit kon ik goed voor me zien, een waslijn aan spullen die uit dat kleine vlekje op de wereldbol opstijgt naar de maan, weer naar beneden loopt en zich dan in een wirwar rond de planeet wikkelt.
Het doel van de overheid om de economie in 2050 volledig circulair te hebben gemaakt wordt met het huidige consumptiepatroon zeker niet gehaald, zegt Bolt. „Zelf dat patroon doorbreken kan door meer inzicht te krijgen in wat je koopt, bijvoorbeeld door een lijst als deze bij te houden. Dan weet je of je veel spullen in één categorie koopt, wat je uitgeeft en of je in pieken koopt. Op basis daarvan kun je kiezen wat je wilt veranderen.”
„Deze methode kan de verbeelding raken en dat is belangrijk, maar zegt nog niets over de impact die deze spullen op de wereld hebben”, zegt Babette Porcelijn nadat ze de lijst heeft bekeken. „Die impact is heel verschillend. Zo zijn technologische dingen veel schadelijker dan boeken. Denk bijvoorbeeld aan de gifstoffen die vrijkomen bij de productie van één laptop: zink, cadmium, lood, kwik, chroom en arceen. Om die naar een acceptabel niveau terug te brengen moeten ze verdund worden met de hoeveelheid water die in tweeduizend olympische zwembaden past.”
Met die blik kijkt Porcelijn naar de elektrische grasmaaier en de elektrische schroevendraaier op de lijst. „Als je dit soort dingen weet, kun je keuzes maken met een zo groot mogelijk effect.”
Daarnaast zijn er directe, persoonlijke motieven om te verduurzamen, zegt ze. „Ik vind het een heel goed idee om die aan te spreken. Veel mensen zijn chronisch overprikkeld door het jachtige leven en de sociale media. Spullen werken daaraan mee; je trekt de kast open en er valt van alles uit. Eigenlijk zijn veel mensen op zoek naar rust. Ontspullen kan daarbij helpen.”
Porcelijn heeft zelf de auto weggedaan, koopt zo min mogelijk nieuw, eet plantaardig, vliegt alleen als ze bijvoorbeeld op een congres kan spreken over verduurzaming. „Deze levensstijl levert mij heel veel op. Ik hoef niet meer het nieuwste van het nieuwste, ik ben gezonder en het scheelt veel geld. Ik krijg er iets veel beters voor terug, namelijk de vrijheid om het werk te doen dat ik belangrijk vind.”
Van de Bejaris zal ik niet zomaar afscheid nemen. Dat hij er altijd is, geeft míj een gevoel van vrijheid. Maar de rust van weinig spullen om me heen laat ik niet meer gaan. Inmiddels wonen we in een ander tijdelijk huis, van 80 vierkante meter. Er is een zee van ruimte, niet van zooi. De kasten zijn leeg of half vol. Ik ben nooit iets kwijt. Het voelt geweldig.
