Pessimist en optimist tegelijk


Column

Ben Tiggelaar

Ben Tiggelaar

Ik ben een geboren pessimist. En ik ben een rasoptimist. Twee naturen die al een leven lang om voorrang strijden. De pessimist in mij heeft goede argumenten. En hij hoeft er niet hard naar te zoeken. Dagelijks stromen ze binnen via media en keukentafel. Een voorbeeld. Veel kinderen en jongeren zijn bang voor de toekomst. Volgens een wereldwijd onderzoek dat vorig jaar in het medische tijdschrift The Lancet stond, maakt meer dan de helft van de jongeren tussen 16 en 25 jaar zich grote zorgen over het klimaat. Veertig procent van de jongeren is om deze reden bang om zelf kinderen te krijgen. Dit zijn onze kinderen. Dit is hun toekomstverwachting. Daar word je verdrietig van.

De rasoptimist in mij heeft ook een goed verhaal. Soms houdt hij me op de been met eenvoudige aforismen. Zoals: opgeven kan altijd nog. Of: there’s no future in pessimism.

Ook haalt hij graag psychologische kennis aan. Bijvoorbeeld over hoop. Dat hoop goed voor je is. Het maakt je gelukkiger en gezonder. En dat hoop niet naïef is. Dat volgens psycholoog Charles Snyder, een van de pioniers in dit onderzoeksveld, hoop draait om het zien van verbindingen tussen de huidige situatie en een gewenste toekomstige situatie. Die verbindingen bestaan uit twee delen. Je moet manieren onderscheiden om die betere toekomst te realiseren én je moet geloven dat jij zelf kunt bijdragen aan die betere toekomst.

Ik probeer in de aanloop naar Kerst een beetje vrede te stichten tussen mijn pessimistische en optimistische inborst. De rottigheid eerlijk onder ogen te zien, en toch te blijven zoeken naar progressie, verbetering, verlossing misschien.

Hoe?

Door me te verdiepen in hoopvolle mensen. Die je trouwens verbazingwekkend vaak vindt op onplezierige plekken. De Duitse theoloog Jürgen Moltmann zei dat als je de kracht van hoop echt wilt leren kennen, je moet kijken naar de mensen die de meeste ellende te verduren hebben. „De rijken hebben geen hoop. Ze hebben alleen angst omdat ze iets te verliezen hebben. Maar zij die niets anders te verliezen hebben dan hun ketenen – zoals Marx eens zei – hebben echte hoop op een andere toekomst.”

Ik haal ook troost uit het dagelijkse commentaar in deze krant. Een groepje doorgewinterde journalisten dat gezamenlijk en anoniem een vleugje kalme nuance levert bij de stortvloed aan nieuws en meningen. Met mitsen en maren bij al te mooie verhalen. En met wat optimisme waar pessimisme heerst.

En ik put hoop uit de veerkracht van jonge mensen. Tegenover hun gegronde angst plaatsen zij creativiteit en hoop. Een voorbeeld. Eind september presenteerde de Jonge Klimaatbeweging – waar zo’n 45 jongerenorganisaties bij aangesloten zijn – een Klimaatagenda voor 2040. Zij zien een toekomst voor zich waarin mensen in harmonie leven met de natuur: autovrije steden, gezonde, duurzame voeding en een rechtvaardige economie waarin ons werk echt iets toevoegt aan de wereld. Dit zijn onze kinderen. Dit is hun droom voor de toekomst. Daar word je blij van.

Ik vergeet bijna iets. Kerst helpt ook. Een oud verhaal over een hulpeloos kind dat in een treurige wereld wordt geboren en nieuwe kansen komt brengen. Ongelooflijk, roept de pessimist in mij. En toch hoopvol, fluistert mijn innerlijke optimist.

Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.