Paulin Hountondji (1942-2024) was filosoof uit Afrika, geen Afrikaanse filosoof

Paulin Hountondji mocht dan in Afrika geboren en getogen zijn, hij was geen Afrikaanse filosoof. „Ze hebben er niets van begrepen!”, zei hij, met voor hem kenmerkende ironie, nog een week voor zijn dood tegen een vriend, de Franse antropoloog Erwan Dianteill. „Iedereen gelooft dat ik de Afrikaanse filosofie verdedig; maar ik verdedig de bijdrage van Afrikanen aan de filosofie – iets heel anders.”

Veelzeggend had hij al in zijn eerste hoofdwerk, uit 1976, de term ‘Afrikaanse filosofie’ tussen aanhalingstekens geplaatst: er was volgens hem geen unieke Afrikaanse manier van denken, verschillende Afrikanen denken heel verschillend. Filosofische discussie en wetenschappelijke rationaliteit daarentegen waren voor hem universeel, ook als ze toevallig in Afrika werden beoefend.

In de Nederlandse media is Hountondji’s dood onopgemerkt gebleven, maar hij gold al jaren als de belangrijkste en bekendste nog levende filosoof op het Afrikaanse continent: op internationale filosofiecongressen trok hij steevast bomvolle zalen. Ook in Nederland kreeg hij erkenning voor zijn werk: in 1999 ontving hij de Prins Clausprijs, onder meer vanwege zijn kritiek op de romantische verheerlijking van mondelinge tradities, en zijn pogingen de Afrikaanse filosofie een meer academische basis te geven.

Een week voor zijn dood grapte Paulin Hountondji (links) nog tegen antropoloog Erwan Dianteill (rechts) dat mensen die geloofden dat hij de Afrikaanse filosofie verdedigde, er niets van hadden begrepen.
Foto privécollectie Erwan Dianteill

Tegen etnofilosofie

Paulin Hountondji werd in 1942 geboren in Abidjan, destijds de hoofdstad van Ivoorkust, in een methodistisch protestants gezin. In die tijd stond Ivoorkust (evenals grote andere delen van Afrika) onder Frans koloniaal gezag. Zijn vader was predikant in de plaatselijke methodistische kerk – die weer een product van Britse missie-activiteiten was.

In 1963 werd hij, als eerste student van Sub-Saharaans-Afrikaanse afkomst, toegelaten tot de École normale supérieure, de meest prestigieuze Franse universiteit. Hier studeerde hij onder spraakmakende filosofen als Paul Ricoeur, Jacques Derrida en Louis Althusser. Vooral dankzij die laatste, een overtuigd marxist, kreeg Hountondji een kritische waardering voor wetenschappelijkheid en wetenschappelijke rationaliteit als universele waarden. Maar meer dan de gemiddelde Franse student stelde Hountondji zich de vraag wat al die filosofische theorieën voor nut hadden, als ze betekenisloos waren in een Afrikaanse context.

Die context was nog sterk koloniaal; dat blijkt ook uit Hountondji’s vroegste filosofische werk, Sur la ‘philosophie africane’ (Over ‘Afrikaanse filosofie’, 1976) dat beroemd – zo niet berucht – werd om zijn originele antikoloniale invalshoek. Niet lang daarvoor, in 1945, had de Belgische missionaris Placied Tempels aandacht gevraagd voor de denktraditie van de Bantoes, die hij in het boek Bantoe- filosofie reconstrueerde uit spreekwoorden en volkswijsheden. Volgens Hountondji was dergelijke ‘etnofilosofie’ weliswaar goedbedoeld, maar stelde ze inheemse denktradities ten onrechte voor als onveranderlijk en door iedereen gedeeld. En algemeen aanvaarde opvattingen, stelde Hountondji, zijn nou net géén filosofie: daarin staan juist meningsverschil en kritiek centraal.

Hountondji’s kritiek was destijds al tegen het zere been van postkoloniale en afrocentrische denkers; en ook vandaag nog staat zijn filosofie haaks op veel dekoloniale theorieën, die elke vorm van westerse kennis of rationaliteit als een vorm van koloniale macht beschouwen. Hountondji had er nooit problemen mee om tegen modieuze politieke en academische stromingen in te gaan. Etnofilosofie en ‘inheemse kennis’ waren aan hem niet besteed, anders dan als achtergrond of beginpunt voor het echte filosofische of wetenschappelijke werk.

Een ‘Afrikaanse filosoof’ was Hountondji dus niet. Wel een stotterende filosoof. Of, in zijn eigen termen, een filosoof die toevallig stotterde. Zijn stotter was taalspecifiek. Zijn goede vriend Michael Eze, filosoof aan de Universiteit van Leiden, merkt op dat Hountondji zijn moedertaal, het Frans, probleemloos sprak – zij het langzaam. Dat langzame spreken, vertelt Eze, gaf je wel sterk het gevoel dat hij al sprekende nog aan het denken was.

Maar langzaam of niet, hij was een veelgevraagd spreker op bijeenkomsten in de hele wereld. In Afrika was hij zelfs zo bekend dat op congressen iedereen met hem op de foto wilde, zegt Angela Roothaan, filosoof aan de Vrije Universiteit.

Excursie naar de politiek

Toen Benin in 1990 overging van een marxistisch-leninistische militaire dictatuur naar een democratie, maakte Hountondji wat hij later een ‘kortstondige excursie naar de politiek’ noemde. Enkele jaren was hij minister van Onderwijs en Cultuur, tot hij zich in 1994 realiseerde dat hij werd gebruikt om de regering intellectuele en morele legitimiteit te geven.

Daarna keerde hij terug naar zijn academische en culturele werk. „Er was geen sprake van”, zei zijn zoon Hervé in een interview, „dat hij zich ooit in een politieke partij zou opsluiten.” Kritischer landgenoten gaven hem spottend de bijnaam „de kameleon”, omdat hij moeiteloos met verschillende politieke winden mee kon waaien. Maar zulke kritiek is misschien niet helemaal fair.

Ondanks zijn roem, zegt Michael Eze, bleef Hountondji altijd een buitengewoon bescheiden mens, die in privégesprekken beleefd en aandachtig naar zijn gesprekspartners luisterde en zelf maar weinig sprak: „Ik sprak niet alleen maar met hem als een wetenschapper, maar respecteerde hem ook als een soort vaderfiguur. Voor mij is hij een wijze.”

Zijn leven lang bleef hij – nogal uitzonderlijk voor een academisch filosoof – betrokken bij de methodistische kerk waarin hij was opgegroeid. Die religieuze sensibiliteit blijkt ook uit zijn in 1997 verschenen Combats pour le Sens (‘Strijd voor betekenis’).

Dat boek is tegelijkertijd een proefschrift voor zijn staatsdoctoraat (met zijn veel jongere volgeling Souleymane Bachir Diagne als promotor), een polemiek met zijn communitaristische Afrikaanse critici, en een persoonlijk levensverhaal. Hier beschrijft hij hoe hij in 1983, vlak voor hij een plenaire lezing moest geven op een filosofiecongres, het bericht kreeg dat zijn vader was gestorven. Het nieuws bezorgde hem zo’n „catastrofale stotter” dat iemand anders zijn tekst moest voorlezen. Pas jaren later kon hij zijn vaders sterfelijkheid aanvaarden, maar hij heeft nooit echt geloofd dat hij dood was. Integendeel: „nu weet ik hoe goden geboren worden”.