Paula van Roosmalen-Breekelmans

Marcel van Roosmalen

Mijn moeder, Paula van Roosmalen-Breekelmans (91), is overleden. Omringd door foto’s van ouders, kinderen en kleinkinderen is ze dan eindelijk ingeslapen. Haar laatste woorden sprak ze een paar weken geleden tussen twee lepels pap. „Het hoeft niet meer.”

De dood was voor haar inmiddels een vriend die om de haverklap z’n bezoek aankondigt, maar er kwam altijd wat tussen. Ik gunde haar de dood, ik geloof dat ik opgelucht was toen ik het nieuws vernam. Maar oog in oog met de realiteit, met het gedenktafeltje met de plastic bloem in het verpleegtehuis, de rommeltjes, foto’s en briefjes in haar kamer die ik met mijn broer en zus moest ontruimen, hoe ze opgebaard lag in het rouwcentrum, de mond subtiel vastgezet, de doos met tissues ernaast, overviel het gemis me toch.

Ik heb in deze krant geschreven over haar laatste jaren, eerst over de aanvankelijke vrolijke verwardheid en haar herhalingen, later over de ontreddering en ten slotte over de ontluistering, en uiteindelijk maar helemaal niets meer. Maar Paula van Roosmalen-Breekelmans was meer dan haar eind.

Ze was de op een na jongste dochter in het grote gezin van een Brabantse keuterboer, geboren in de boerderij aan de Koestraat in Oirschot. Die boerderij werd aan het eind van de oorlog in brand gestoken, alleen een Mariabeeldje kwam ongeschonden uit de vuurzee. Het was geen door de kerk erkend wonder, maar natuurlijk wel een wonder, dat ze liever voor zichzelf hield. „Anders ben je je beeld kwijt.”

Toen ze veertien was, werd haar moeder ongeneeslijk ziek, haar vader bracht haar onder in het nonnenklooster aan de overkant van de straat. Vanuit haar cel kon ze het herbouwde huis zien, maar naar haar moeder mocht ze niet, een verdriet dat ze een leven lang meedroeg. De nonnen van Nazareth leerden haar koken en poetsen, en met resultaat: tot ze niet meer kon, maakte ze stamppotten. Na de dood van haar moeder trok ze in bij haar oudste zus. Ze haalde haar onderwijsakte en reisde met vriendinnen naar Rome, Spanje en Frankrijk, hetgeen in het Brabant van toen werd ervaren als een idiote onderneming.

In de bus van Oirschot naar Middelbeers ontmoette ze mijn vader. Ze begonnen een nieuw leven in Arnhem, waar ze in een flat in de wijk Presikhaaf terechtkwamen. Later verhuisden ze naar een rijtjeshuis in Velp, waar ze Oirschot en Brabant vijftig jaar lang consequent miste. Ze was er trots op dat ze een werkende moeder was, ze was ook een vrouw die met een sigaret in haar hand kon ontkennen dat ze rookte. Altijd Stuyvesant rood, tot haar eerste hartoperatie twintig jaar geleden een pakje per dag, daarna nooit meer.

Haar kwelling heette alzheimer. Het is ten einde nu, er is opeens ruimte om te herinneren wie ze was. Haar Maria-beeldje staat inmiddels bij ons op de schouw. Het ziet er heel gewoon uit, heel anders dan vroeger. De magie zat niet in het steen, maar in Paula van Roosmalen-Breekelmans.

Je ziet het altijd te laat.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.