Pas op, daar wordt een monument weggegooid! Wie herkent de kunst en architectuur van de periode ‘Post65’?

De blauwe klinkers zijn weer echt blauw, precies zoals bedoeld, en de witte klinkers wit. Sinds een grote opknapbeurt van de Blauwe Golven in Arnhem twee jaar geleden ligt dit omgevingskunstwerk er weer stralend bij. In 1977 ontwierp Peter Struycken deze blauwe en witte banen waar auto’s op mogen parkeren, met een fontein die het ook weer doet. Ga er vooral heen en als u met de auto bent, kunt u daarna doorrijden naar het noorden en parkeren langs de IJntzelaan, buiten het Friese dorp Mildam. Het ligt wat verscholen, maar naast de weg loopt u zo de Ecokathedraal van Louis le Roy binnen: een tuin waar grillige muurtjes en stenen stapelingen al een halve eeuw worden overgroeid tot één groot groen kunstwerk. Daarvandaan is het iets meer dan een uur tot Farmsum, waar volop parkeerplek is bij het Eemsmondgebouw: een kantoorpand met reusachtige grillige gevelreliëfs uit 1969, ontworpen door Jaap van der Meij.

Waarom zou ik dat doen, denkt u nu. Het antwoord is: dit is topkunst, waar u waarschijnlijk nog nooit bent geweest. Ze behoren tot de Post65-periode (1965-1990), een nu nog wat onbekende term voor een toch gezichtsbepalend tijdvak. En daarin maken deze drie kans om in de toekomst een Rijksmonument te worden.

Ecokathedraal van Louis le Roy (1966) bij Mildam.

Foto Wouter van der Sar/RCE

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) laat onderzoek doen naar die jaren, en vroeg architectuurhistoricus Wijnand Galema om zich te verdiepen in de Post65-kunst. „Het begint aan het einde van de wederopbouw,” vertelt hij. „Rond 1965 wordt wandkunst aan buitengevels groter, wandvullend, in plaats van een broche op een vlak. In de jaren zeventig gaat de kunst echt los. Kunstenaars gaan zich bemoeien met de inrichting van de openbare ruimte en krijgen daar opdrachten voor. Het loopt erg uiteen. Er is groot ruimtelijk werk als van Lon Pennock en ecologisch werk in de geest van Le Roy, met restmateriaal, veel groen. Landschapsarchitecten en land artists vinden elkaar daarin. Er zijn nadrukkelijke statements nagelaten. De Blauwe Golven is een bijzondere manier van hoe je een plein onder infrastructuur inricht. Het gaat ook over de relatie van het rivierlandschap naar de Veluwe toe, er zit verhaal in.”

Dit kunstrapport verschijnt later dit jaar online bij de RCE. Dat kreeg in 2016 al opdracht van De Tweede Kamer om onderzoek te doen naar Post65-erfgoed, zowel naar architectuur als naar kunstwerken. In het land buigen erfgoeddeskundigen zich er intussen over. Gemeenten schrijven vacatures uit voor adviseurs, bijeenkomsten worden belegd, lijsten met beschermenswaardige gebouwen gaan rond. Twaalf objecten, waaronder negen gebouwen en de drie genoemde kunstwerken, zijn deze maand voorgedragen als Rijksmonument.

Er is zó veel sloop. Gebouwen halen de vijftig jaar niet meer

Simone Vermaat
conservator Rijksdienst Cultureel Erfgoed

Er gebeurt veel, terwijl Post65 al jaren achter ons ligt. Dus, waarom nu ineens die belangstelling? En, wat is Post65-erfgoed precies? Kunnen we ervan houden?

Om te beginnen met de reden waarom nu: het verdwijnt. „Er is zó veel sloop. Gebouwen halen de vijftig jaar niet meer, wat vroeger de termijn was om voor monument in aanmerking te komen,” legt Simone Vermaat, conservator rijkscollectie van de RCE uit. En bij de kunst is het nog erger. „Omdat het letterlijk niet als kunst herkend wordt, zoals met de plastiek van Willem Hussem in Raalte.” In 2017 zag de sloper van het oude postkantoor een aluminium beeld van Hussem voor oud ijzer aan. Het ging de shredder in. Zelfs Blauwe Golven was op een haar na een parkje geworden. „Zo verdwijnt deze kunst sneller dan de wederopbouwkunst uit de periode ervoor”, zegt Vermaat.

Ze ziet dat de liefde achterblijft doordat er weinig bewustzijn over dit tijdvak is – de term ‘Post65’ bestaat nog maar net. Terwijl het een gezichtsbepalende, want bouwlustige tijd was. Tal van kantoren verschenen en maar liefst een kwart van de huidige woningvoorraad is toen gebouwd, met vernieuwingen. Er ontstonden groeikernen, bloemkoolwijken, woonerven, kubuswoningen, overdekte winkelcentra, heel Hoog Catharijne, half Zoetermeer, de zitkuil en kunst. Soms hield die kunst gelijke tred met de schaalvergroting van al die bouwopgaven. Op de Maasvlakte verrees in 1979 het grootste land art-kunstwerk van Europa: door Teun Jacob en Kees Verschuren rond een elektriciteitscentrale ontworpen, ingenieus bedacht met wallen van asfalt, zichtassen, groene zones. Ongekend. Vanuit de lucht zijn nog wat contouren zichtbaar, de rest van het oorspronkelijk titelloze kunstwerk (dat later de bijnaam Steen in Water kreeg) is een paar jaar geleden gesloopt.

Dit werk komt niet voor in het rapport van Galema, dat zich richt op wat er wel nog is, en vijftig kenmerkende Post65-kunstwerken uitlicht. Zoals Hans Petri’s fonteinlandschap in Dordrecht en het cortenstalen Groot Landschap van Wessel Couzijn in Amsterdam. Ook het hele Traianusplein in Nijmegen, ontworpen door Bas Maters en Jan Hein Daniëls, zit erbij. Rijswijk sloopt nu de sporthal met een gevelplastiek van Theo van Amstel uit 1970, dat was aangewezen als topstuk. En toen waren er nog maar 49.

Het Torentje van Drienerlo (1979) van Wim T. Schippers op de campus van de Universiteit Twente in Enschede.

Foto Kees van de Veen

Kunst voor de verzorgingsstaat

Het is relatief veel omgevingskunst, gemaakt als reactie op de kilte van de gebouwde wereld. In de ‘kritiese’ jaren zestig en zeventig uitten wetenschappers hun zorgen over sensorische deprivatie: de gebouwde omgeving was te eenvormig, de stadsmens zou vereenzamen. In 1974 schreef de Raad voor Cultuur een rapport annex radicaal pleidooi voor het inzetten van kunst: om het onbehagen in die naoorlogse woonwijken te bestrijden. Kunstenaars mochten het oplossen. Er verscheen kunst bij ziekenhuizen, scholen, nutsbedrijven: zelden was kunst zo dienstbaar aan de verzorgingsstaat.

Vermaat benadrukt dat meer onderzoek nodig is, en dat gebeurt. Achter de Nieuwe Binnenweg in Rotterdam zit OMI, dat bij zijn architectuurtentoonstellingen over deze periode steeds meer belangstellenden ziet. „De wederopbouw geldt als cruciaal voor Rotterdam, maar nu zie je dat Post65 heel veel heeft bepaald”, vertelt directeur Pieter Kuster. „In die tijd kreeg de stad een totaalvisie. Het werd beleid om van Rotterdam een aantrekkelijke stad te maken. Dus toerisme, musea, Tropicana, een modepromenade in de Overblaak, de architectonische gekte rond de Blaak met de kubuswoningen. Post65 heeft veel meer variatie, is veel meer aan een plek gelinkt dan de wederopbouw.”


Lees ook

Ook de moderne monumenten van Rotterdam verdienen bescherming

De Blakeburg zal worden gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe woontoren, The One.

OMI gaf dit jaar het fotoboekje ‘Nieuw Rotterdam / Post65-files’ uit, exposeert oorspronkelijke ontwerpen, en vraagt nieuwe ontwerpers om hun kijk op die periode te geven. Zoals recent op het Schouwburgplein. „Daarvoor waren de meest waanzinnige dingen bedacht, zoals een tribune, een raket, hooibalen. OMA had een plan en ook Hertzberger bedacht er een, dat nét niet doorging. Zulke niet uitgevoerde ontwerpen exposeren we omdat ook die ideeën veel over een tijd vertellen.”

Bij de exposities wordt het drukker merkt Kuster, en enthousiasme is heel bepalend. Een tekort eraan ook. Dat geldt voor nu, maar bleek ook in ‘Beeldenjaar’ 1994. Het museum in Arnhem organiseerde de tentoonstelling ‘25 jaar Arnhemse School’ over omgevingsvormgeving, dat de academie als eerste was gaan doceren. Maar de tentoonstelling werd neergesabeld. ‘Omgevingskunst, een visuele fopspeen’, kopte bijvoorbeeld NRC. „Scheve stadhuizen en politiebureaus met gele, rode en oranje hoeken, uitkijkend op een pleintje waar sadistische stratenmakers een hindernisbaan voor voetgangers lijken te hebben aangelegd.”

Kunstenaars niet meer nodig

Dit kwam hard aan, zegt Vermaat. „‘Ik doe dit niet meer’, dachten toen heel wat kunstenaars”, zegt ze. „Die zaten bovendien al langer met een dilemma: ontwerp je conform de eisen, dan past die kunst niet in je oeuvre van autonome kunst. En op papier leek het mooier dan in de praktijk, waar zoveel concessies worden gedaan, toch andere stenen of kozijnen waardoor je ontwerp niet meer paste. Dus dan ga je je eigen ding doen.” Het enthousiasme verdampte, en daarmee het idealisme.

Dat was niet het enige. In de jaren negentig kwamen de starchitects op, die hun iconische gebouwen al genoeg kunst vonden, daar hoefde geen kunstenaar meer bij. Dat vonden ook de projectontwikkelaars, die de bouwmarkt van de overheid overnamen. Bij de Rijksoverheid waren ook veranderingen. In 1965 was het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk opgericht, waardoor cultuur bijna vanzelf een sociaal-maatschappelijke functie kreeg, opgevolgd door Welzijn en Volksgezondheid (WVC). Maar in 1994 werd WVC opgeheven en kwam OCW (onderwijs, cultuur en wetenschap), dus kunst ging weg van het welzijnsbeleid en kreeg weer een grote K. Autonome topkunst werd het nieuwe adagium, zonder dienstbaarheid. In hoeverre we daar nog steeds in zitten, of dat er alweer een nieuw tijdperk is: time will tell.

Want, afstand in de tijd helpt. Pas dan kun je een tijdperk definiëren. Post65 kunnen we alvast kenmerken als een tijd van saamhorigheid, experimenteel denken, van staatskunst, ideologisch gedreven, een mannenwereld ook – vrouwelijke kunstenaars kregen weinig voet aan de grond.


Lees ook

Burgers denken mee over welke gebouwen in hun stad behouden moeten blijven en welke juist niet. ‘Lelijk is geen argument’

Het Avelingen schakelstation is een gebouw waarvan bewoners van Gorinchem vinden dat het behouden moet blijven.

Dat er meer onderzoek nodig is, is niet alleen voor erfgoedbehoud, zegt Vermaat: „Het gaat ook om duurzaamheid. Dat gebouwen de vijftig jaar niet meer halen, dat kan niet meer. De bouwsector ziet nieuwbouw als een automatisme, maar sloop is kapitaalvernietiging. Het is niet voordeliger, dat is een misvatting, en het is zeker niet goed voor de voetafdruk. Soms wordt een school gesloopt om er weer een school neer te zetten. Dat kan anders.”

Maar voor behoud is meer waardering nodig. In kaart brengen, de goede voorbeelden benoemen, moet die liefde aanwakkeren. Na de twaalf voorbeeldobjecten komt een groter aanwijzingstraject voor meer monumenten, waarbij burgers via allerlei platforms inspraak hebben.

Later dit jaar wil de RCE het kunstrapport, dat je als toeristische gids kunt gebruiken, online publiceren. En ga vooral kijken buiten, zegt Galema. Ook bestrating werd vaak met zorg ontworpen, zoals betontaluds in Zwolle door Jo Pessink – ook een van de vijftig. Vermaat adviseert hetzelfde: „In elke gemeente moet wel iets zijn, of zijn geweest, al is het op de achterkant van een sporthal. Ga eropuit en ga met een drone over het landschap, zie je nog ergens bepaalde contouren? Het kan zomaar een kunstwerk zijn.”