
Waarom Fahrenheit-182 een geweldig boek is
Is de kans één op een miljoen? Dan gaat het sowieso gebeuren. Zo vat Mark Hoppus (53) zijn leven samen. Alles wat schijnbaar onmogelijk is, lijkt hem te overkomen, schrijft de zanger-bassist van de Amerikaanse punkband Blink-182 in zijn autobiografie Fahrenheit-182.
Om maar meteen met de grootste toevalstreffer te beginnen: hoe kon het anders dat drie opstandige tieners de wereld veroverden en meer dan vijftig miljoen platen verkochten met uitsluitend een paar akkoorden en rijmende onderbroekenlol?
Maar er is meer, betoogt Hoppus. Waarom brak er precies op het moment dat zijn smetvrees en virus- en bacteriefobie piekte (hij waste zijn handen al jaren stuk en hield bij ontmoetingen met fans zijn adem in) een wereldwijde pandemie uit? Waarom moest uitgerekend drummer Travis Barker – het enige bandlid met chronische vliegangst – uit de lucht vallen (maar wist hij óók weer als een van de weinigen die crash te overleven)? En de hoofdprijs van Hoppus’ miljoenenjacht: waarom overleefde hij wél kanker, en zo veel anderen niet?
Moraal van het verhaal: „One-in-a-million happens to me all the time.”
Dat mantra maakt van Fahrenheit-182 een waargebeurd jongensboek waarin alles tóch nog goed afloopt en alle dromen uitkomen, ondanks alle jeugdtrauma’s, angsten, depressies, dwangstoornissen en zelfmoordgedachten. En nee, het is goddank geen zweverige zelfhulpbijbel die verklapt hoe je wereldwijd succes behaalt of tumoren weg kunt manifesteren. Hoppus schrijft alles (met dank aan journalist en ghostwriter Dan Ozzi) broodnuchter, zelfrelativerend en vol humor op, alsof het hem ook maar is overkomen.
Kanker overleven is niet ‘moedig’ of ‘dapper’, benadrukt hij, hoeveel mensen dat hem ook proberen wijs te maken. „Het enige wat ik heb gedaan was in een stoel zitten en gif innemen.” Dat gif is zo heftig dat zijn gezin tot drie dagen na de behandeling niet hetzelfde toilet mag gebruiken, blijkt uit een fragment van het dagboek dat hij op aanraden van zijn therapeut tijdens de chemokuur heeft bijgehouden en waaruit hij – wél dapper – veelvuldig citeert.
Hoe vreemd dat ook klinkt, uiteindelijk heeft kanker hem veel goeds gebracht, vindt Hoppus. De ziekte verdrijft niet alleen zijn depressies maar zorgt ook voor een hereniging met zijn verloren gewaande boezemvriend. Zanger-gitarist Tom DeLonge leek Blink-182 definitief te hebben verlaten om zich te storten op zijn andere band, techbedrijf en (tsja) ufo-onderzoek. Na vier jaar radiostilte belt hij opeens weer.
Hun chemie is het geheim van Blink-182. Vanaf de eerste toevallige (één-in-een-miljoen!) ontmoeting zijn de twee tieners instant soulmates. Ze voelen elkaars pijn over de vechtscheiding van hun ouders, zijn even roekeloos in skateboarden, vertikken het om volwassen te worden en delen daarom dezelfde obsessie voor poep-, pies-, en piemelgrappen.
Vanaf het eerste moment maken ze elkaars zinnen én liedjes af. Over snel stuiterende punkrockbeats en elementaire gitaardeuntjes plakken ze mierzoete melodieën die blijven kleven als kauwgom. De als poppunk verpakte kinderliedjes sluiten uitstekend aan bij de (skate-)-punkhype die halverwege de jaren negentig zijn hoogtepunt beleeft met bands als The Offspring en Green Day. Platenbazen vechten om de band.
Als de zelfbenoemde „Lennon and McCartney of dick jokes” elkaar als vijftigers weer in de armen vallen, blaast dat de band nieuw leven in, met als hoogtepunt een last-minute-show als headliner op het Amerikaanse festival Coachella. Het wordt het grootste optreden ooit, voor ruim 150.000 uitzinnige fans, van wie „de meeste jonger zijn dan wij toen we de band begonnen”.
Het is precies die bevredigende climax (huh-huh) die Hoppus een paar pagina’s eerder had aangekondigd: „I promise this story will give you a happy ending (grow up).”
Waarom Fahrenheit-182 een afschuwelijk boek is
Altijd als de moeder van Mark Hoppus naar een optreden van haar zoon komt kijken, begroet hij haar vanaf het podium op dezelfde manier: „That’s my mom. She gives great blowjobs!”
Tsja, de maatschappij of het grootkapitaal zal Blink-182 met hun recalcitrantie niet omverwerpen. Maar dat was ook nooit de bedoeling, schrijft Hoppus. „We waren nooit punk”, geeft hij volmondig toe. „We waren Fischer-Price-punk.”
Had hij het daar maar bij gehouden. Dan was er namelijk helemaal niets aan de hand geweest. Willen jullie kleuterpunk maken? Prima joh! Ga vooral zo door (maar pas een beetje op je moeder).
Maar helaas: ondanks de stelligheid waarmee Hoppus verklaart géén punker te zijn, wurmt hij zich telkens in onmogelijke bochten en spagaten om te bewijzen dat hij dat toch wél is. Het gaat gruwelijk mis als hij claimt dat de band „bloedserieus” wilde werken aan een opvolger van het übergladde en overgeproduceerde doorbraakalbum Enema of the State (1999) dat was ontploft dankzij gelikte videoclips met naakt rondrennende (‘What’s My Age Again’) of als boybands verklede bandleden (‘All the Small Things’).
Dan volgt namelijk de meest wanstaltige passage uit een rock(auto)biografie ooit: „We vielen terug op veel van onze zwaardere, hoekigere invloeden, zoals Fugazi en Quicksand, en dat sijpelde door in de manier waarop we songs schreven. We putten meer uit emo- en post-hardcore-referenties. Zelfs de grappen waren heftiger, met nummers over klaarkomen in sokken en gepijpt worden door je vader, maar qua geluid klonk alles volwassener.”
Oef.
Even voor alle niet-ingewijden: Fugazi is de politiekcorrectste punk- (of eigenlijk: post-hardcore)band aller tijden waarvan de voorman en oppericoon Ian Mac-Kaye geldt als het ultieme geweten van de wereldwijde tegencultuur. De band bedacht een unieke cocktail van dwarse gitaarmuziek (die kan klinken als experimentele indie, razende punkrock of dansbare reggae). Fugazi heeft nul grappige (laat staan puberale) teksten en zal dus nooit of te nimmer komen aanzetten met banale rijmelarijen als „Unless your dad will suck me off”, „your mom will touch my cock” en „ejaculate into a sock” zoals Hoppus doet op de vierde Blink-plaat Take Off Your Pants and Jacket (2001) die exact even gelikt, überglad en overgeproduceerd klinkt als zijn voorganger.
Iedere suggestie van welke gelijkenis dan ook is kortom volkomen misplaatst… tenzij je door dikdoenerig te namedroppen je geloofwaardigheid wilt opkrikken om van je kleuterpunkcomplex af te komen. Hey fellow kids! Kijk mij eens credible zijn!
Die combinatie van zelfoverschatting en gebrek aan realiteitszin lijkt een leidraad te worden in de carrière van Blink-182. Even later is Fugazi alweer vergeten en claimt Hoppus uitsluitend nog met The Beatles, Pink Floyd en The Beach Boys te willen wedijveren. De band overweegt de vijfde plaat, die uiteindelijk geen titel krijgt, zelfs nog even Our Pet Sounds te noemen.
De bijbehorende promo-shows waarvoor de kaartjes slechts één dollar kosten, zijn dan juist weer wél „een terugkeer naar onze punkroots”. Alleen heeft het megalomane proces om die plaat te voltooien een miljoen dollar gekost, én zeven producers. Een paar jaar later worden behalve ontelbare producers ook voortdurend liedjesschrijvers schaamteloos ingevlogen. Do it yourself kun je ook uitbesteden natuurlijk!
Het toppunt van tegendraadsheid? Dat is natuurlijk optreden op een vliegdekschip in de Perzische Golf tijdens de War on Terror. Als een klein kind beschrijft Hoppus hoe indrukwekkend de tournee verloopt langs de in het Midden-Oosten gelegerde Amerikaanse troepen (voor alle niet-ingewijden: die vochten in Irak een op leugens gebaseerde oorlog uit). Trots signeert Hoppus geweerkolven van soldaten. Het is de definitieve dood van de Fischer-Price-punk.
