Overal protest en politieke betrokkenheid, maar nergens resultaten: hoe kan dat?

We leven in een tijdperk dat de Belgische historicus Anton Jäger in een nieuw, gelijknamig boek treffend karakteriseert als dat van de ‘hyperpolitiek’. Voor een definitie hoef je maar om je heen te kijken. Het grootschalige protest is terug van weggeweest, politiek is overal, misschien is er wel te veel van. Aan politiek bewustzijn ontbreekt het in elk geval niet. ‘Jij’ was Persoon van het Jaar volgens het Amerikaanse weekblad Time in 2006, ‘de demonstrant’ in 2011, het jaar van de Arabische Lente.

Maar wat heeft het ons gebracht? Veel van de stormachtig opgekomen politieke bewegingen van de afgelopen vijftien jaar zijn vruchteloos gebleken. Zelden hebben de grote mensenmassa’s op straat zich vertaald in een institutionele herschikking. Het beeld wordt alleen maar somberder voor wie verder kijkt dan het Westen. Afgenomen vrijheid in Hongkong, oorlog in Syrië, chaos in Libië.

De Amerikaanse journalist Vincent Bevins maakt in zijn boek If We Burn. The Mass Protest Decade and the Missing Revolution de teleurstellende balans op na een decennium van wereldwijde massaprotesten. ‘Veel mensen in mijn generatie (en daar hoorde ik zelf ook bij, denk ik) dachten dat als je het hele boeltje maar een duw gaf, alles uiteen zou vallen en in de juiste richting zou bewegen.’

Viel dat even tegen.

Aanvankelijk denk je als lezer dat Bevins wel hele grote plakken snijdt door tien heel verschillende protesthaarden in zijn boek te behandelen. Toch is zo’n brede blik nuttig, al was het maar omdat de demonstranten die het onderwerp zijn van If We Burn zichzelf óók voortdurend aan elkaar blijken te spiegelen.

Uit solidariteit, denk je eerst. Als bijvoorbeeld het Gezipark in Istanbul in juni 2013 bezet wordt door Turken die niets zien in de plannen van premier Erdogan om daar een moskee te bouwen, worden ze toegejuicht door Brazilianen die duizenden kilometers verderop in Sao Paulo staan te demonstreren voor het goedkoper maken van buskaartjes. ‘Turkije is hier!’, wordt een strijdkreet. Als de Turkse demonstranten dat weer zien via Twitter, is de vreugde compleet.

Oppervlakkigheid

Maar vervolgens vraag je je af: wat heeft het ene protest echt met het andere te maken? En hoe helpt wederzijds Twitter-enthousiasme om hun doelen te bereiken? Wat in eerste instantie oogt als internationale saamhorigheid heeft zo in de achteruitkijkspiegel meer weg van een uiting van oppervlakkigheid.

Zo gek is het dan ook niet, schrijft Bevins, dat veel van de recente protestbewegingen van al snel hun grip op de ontketende demonstranten kwijtraakten. De verhoging van de prijzen van buskaartjes in Sao Paulo werd teruggedraaid, maar daarna zetten rechtse demonstranten het protest in Brazilië naar hun hand. Bevins trekt een lijntje door naar de verkiezing van Jair Bolsonaro in 2018. En Istanbul? Daar glanst sinds 2021 op de plek van het Gezipark Erdogans gedroomde moskee.

Aan goede intenties en enthousiasme ontbrak het bij al deze protesten niet, aldus Bevins. Maar o, wat waren de demonstranten vaak naïef. Zo graag wilden de protestleiders dat iedereen aan boord gelijk was en dat elke deelnemer mee mocht beslissen, zodat het niet lukte om heldere eisen naar voren te schuiven, laat staan een leider die het vertrouwen kreeg om compromissen te sluiten en concessies te doen.

In het beste geval (denk: Occupy Wall Street) leidde dat tot een tandeloos tentenkamp tussen de wolkenkrabbers van de financiële machtscentra. In het slechtste geval (denk: vrijwel alle revoluties van de Arabische Lente) bliezen de demonstranten de status quo op, zonder plan voor de dag erna.

En dan geldt: als jij geen leiders aanwijst, wijst iemand van buiten zichzelf wel aan als de nieuwe leider. Hoogstwaarschijnlijk iemand die de werking van de macht al van binnenuit kent. ‘Er bestaat niet zoiets al een machtsvacuüm’, zeggen twee van Bevins’ Braziliaanse gesprekspartners achteraf.

Het raadsel is waarom tal van massabewegingen zich de afgelopen jaren zo organiseerden dat ze zich bij voorbaat vleugellam maakten. Bevins schetst een denkhouding – utopisch, anti-hiërarchisch – die doet denken aan het idealisme van een ecodorp: een omgeving met enkel gelijkgestemden, zodat je nooit je principes geweld aan hoeft te doen. Maar waar je ook nooit een andersdenkende zult bereiken.

Daar komt Jäger met zijn ‘hyperpolitiek’ om de hoek kijken. Die helpt verklaren waarom iemand het ene moment hartstochtelijk mee demonstreert en het volgende moment even makkelijk afstand van zijn standpunten kan doen. Immers: als politieke activiteit louter een spontane en laagdrempelige actie is geworden, dat liefst direct resultaat moet opleveren, kan het enthousiasme snel bekoelen als het doel uit beeld raakt. Of als er offers moet worden gebracht en compromissen moet gesloten.

Beknellend korset

Dat waren wél de kwaliteiten van de massabewegingen van de twintigste eeuw. De grote politieke stromingen bonden hun leden aan zich in allerlei sociale netwerken en vroegen daar ook iets voor terug: een deel van iemands individuele identiteit, omdat een eenduidig collectief met een helder lijstje prioriteiten sterker staat in de politieke strijd.

Het spreekt voor zich dat dit nogal eens tot een beknellend korset leidde. Toch is met het lostrekken van dat korset ook iets verloren gegaan, schrijft Jäger. ‘Burgers maken zich vandaag de dag druk over het ene onderwerp, morgen over het ander. Ze beschikken echter niet langer over een manier om hun meningen over verschillende onderwerpen te ordenen en in plaats daarvan ontstaan er vluchtige, episodische en momentane manieren van denken.’

De maatschappelijke voortrekkers van voorheen hebben zich al aangepast. Politieke partijen zijn in veel gevallen technocratische lege hulzen geworden (je zou nieuwkomer Forum voor Democratie een uitzondering kunnen noemen). Organisaties en verenigingen die een rol spelen in het publieke debat leunen vaak niet meer op massa’s leden en vrijwilligers, maar eerder op een handjevol grote donateurs.

Dat verandert de beginvraag. Hadden al die groepen die in het afgelopen decennium de straat opgingen, ondanks hun omvang en hun prominente digitale aanwezigheid, überhaupt het systeem echt kunnen veranderen?

Jäger spreekt aan het eind van zijn diepgravende, hoewel soms wat taaie betoog de hoop uit dat in de toekomst de oude massa-instituties nieuw leven kan worden ingeblazen. Er is simpelweg geen alternatief, lijkt hij te zeggen. Maar die conclusie laat zich moeilijk rijmen met de verklaringen die hij zelf aanvoert voor de huidige verbrokkeling en versplintering, zoals individualisering, die zich vermoedelijk lastig laten terugdraaien.

Bevins zoekt de oplossing eerder in de praktische lessen van zijn actievoerders. Ook die twijfelen achteraf vaak over hoeveel ruimte voor verandering er nu echt was, hoe groot die mogelijkheid voor korte tijd ook leek. Maar Jäger en Bevins delen in ieder geval één advies voor de wereldverbeteraar die zich machteloos voelt: iets minder individu graag, en iets meer organisatie.


Lees ook
dit artikel over de protestgeneratie in Nederland.

Al die verandering, was dat nu nodig?