Oud-hockeyer Floris Jan Bovelander tegen para-atleet Fleur Jong: ‘Hoe vaak krijg jij nieuwe benen?’

Floris Jan Bovelander tegen Fleur Jong: „Je bent een voorbeeld, voor volwassenen en kinderen met een beperking. Mensen zoals jij kunnen zorgen dat er verandering komt. Heb je met de organisaties gesproken?”

Floris Jan Bovelander tegen Fleur Jong: „Je bent een voorbeeld, voor volwassenen en kinderen met een beperking. Mensen zoals jij kunnen zorgen dat er verandering komt. Heb je met de organisaties gesproken?”

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Zomeravondgesprek Para-atleet Fleur Jong verloor op haar 17de haar benen, en is nu de snelste vrouw op blades ter wereld. Oud-hockeyer Floris Jan Bovelander was een van de beste strafcornerspecialisten van de wereld. „Heb je zelf besloten dat links eraf moest?”

Floris Jan Bovelander (57) meldt zich twintig minuten voor het interview in restaurant De Veranda aan de rand van het Amsterdamse Bos. Vanuit Haarlem was hij er sneller dan verwacht. „Super romantisch”, zegt hij met grote glimlach als hij de vergaderruimte met tv-scherm, flipover en whiteboard betreedt. Daar is net de tafel voor het diner gedekt.

Terwijl de ober borrelhapjes en flessen water op tafel zet komt er een appje van Fleur Jong (27) binnen. „Ik ben mijn kat kwijt, dus ga iets te laat komen. Heb nog uitgebreid gezocht en buren ingeschakeld. Ben zo onderweg. Sorry!”

Twee topsporters. Hij oud-hockeyer met 241 interlands achter zijn naam en een gouden olympische medaille (Atlanta 1996). Zij para-atleet met vorige maand nog twee gouden plakken op het WK in Parijs: bij het verspringen en de 100 meter. De snelste vrouw op blades ter wereld. Terwijl we op haar wachten, vertelt Bovelander dat hij haar niet gegoogled heeft. Hij wil het gesprek blanco ingaan. „Maar ik zit wel in de jury van Haarlemse Topsporter van het jaar en daar is ze ter sprake gekomen.”

Ieder jaar weer is er „gedoe” over paralympische sporters, vertelt hij. Moeten ze nou wel of niet in een aparte categorie worden ondergebracht? „Ik begrijp dat paralympische sporters voor vol willen worden aangezien, maar ik vind dat het gescheiden moet blijven.”

Ja, Bovelander weet dat Jong vorig jaar bij het NK indoor atletiek ‘buiten mededinging’ meedeed met de valide sporters – haar resultaten telden niet mee. Hij vindt dat laatste terecht, want valide met niet-valide sporters vergelijken is als appels met peren. „Sommige dingen gaan sneller als je gewone benen hebt, andere juist als je die niet hebt, zeker nu blades steeds beter worden.”

Hij beseft dat dat een gevoelige discussie is, maar „over het algemeen zijn topsporters niet zo gevoelig”. Nou ja, wel gevoelig, maar ze durven zich uit te spreken en zijn gewend met kritiek om te gaan. „We worden elke week afgefikt – door onszelf, door onze coaches, door sportverslaggevers. Als alles om prestaties draait, moet je eerlijk zijn tegen jezelf, anders word je niet beter.”

Durft hij straks tegen Jong te zeggen wat hij nu tegen ons zegt?

Hij knikt. Zoals je mannen en vrouwen hebt, heb je olympische sporters en paralympische sporters. „Het is een aparte categorie.” Oud-judoka Henk Grol vocht als zwaargewicht toch ook niet tegen iemand van zeventig kilo? En een trans vrouw zou wat hem betreft niet mee moeten doen met de vrouwen. Hij denkt dat Jong er hetzelfde instaat, „en anders mag zij mij overtuigen van het tegendeel”.

Door het raam ziet Bovelander hoe een zwarte Toyota, bestickerd met olympische ringen, het parkeerterrein op rijdt. „Dat moet haar zijn.”

Als ze zich even later aan elkaar voorstellen, verontschuldigt Fleur Jong zich opnieuw. Haar kat is nog steeds niet terecht, zegt ze. „Maar om nou thuis te gaan zitten wachten… Dat heeft geen zin.”

Sommige dingen gaan sneller als je gewone benen hebt, andere juist als je die niet hebt, zeker nu blades steeds beter worden

Floris Jan Bovelander

Bovelander feliciteert haar met haar twee gouden medailles. Sinds hij weet dat ze vanavond tafelgenoten zijn, ziet hij haar opeens overal, zegt hij. „Net als wanneer je een nieuwe auto hebt, dan zie je die ook overal rijden.” Fleur heeft net een nieuwe auto, zegt ze, „maar die heb ik pas twee keer in het wild gezien”.

Samen lopen ze naar het water voor de foto. Bovelander kent het Amsterdamse Bos goed. Kijk, daar liggen hockeyclubs Amsterdam, Hurley en Pinoké, en het Wagener Stadion. En om de Bosbaan rende hij dertig jaar geleden rondjes met het team. Daarna eten met z’n allen in wat nu De Veranda heet, maar toen De Bosrand. „Het is leuk af en toe terug te vallen in de emoties van toen.”

Ze vertelt dat ze ook in Haarlem woont, op zichzelf, maar is opgegroeid in Middenbeemster, met een broertje. Haar vader „zit op de vrachtwagen”, haar moeder is financieel medewerker. Haar ouders hebben ook een tijd benzinestations beheerd. Toen ze merkte dat haar vader niet gelukkig was, al dat personeel was niets voor hem, spoorde ze hem aan zijn oude werk weer op te pakken. Na enig aarzelen deed hij dat. „Daar was ik zó trots op.”

‘Floppie!’

Als we een halfuur later in de vergaderruimte zitten en de ober de bestellingen heeft opgenomen – voor beiden zeebaars met groene asperges – appt Jong aan een bevriende buurman waar ze haar huissleutels heeft verstopt. Hij belooft te gaan kijken of haar kat terug is. ‘Go get her!’, appt ze. En tegen ons: „Dit is nog nooit gebeurd. Beau komt normaal elke tien minuten kijken of ik thuis ben.”

Bovelander bestelt een biertje. Jong bestelt water, hoewel ze van wijn houdt, zegt ze, en dat best af en toe van zichzelf mag drinken, ook al is ze topsporter.

Floris Jan Bovelander: „We worden elke week afgefikt – door onszelf, door onze coaches, door sportverslaggevers. Als alles om prestaties draait, moet je eerlijk zijn tegen jezelf, anders word je niet beter.” Foto Merlijn Doomernik

Waarom zeiden ze ‘ja’ tegen dit gesprek?

Bovelander: „Jeetje! Even denken hoor.”

Jong: „Ik laat me graag verrassen. Ik zeg vaak ‘ja’, ook als ik niet weet waar ik aan begin.”

Ze kende Bovelander niet, zegt ze. „Maar mijn coach wist het meteen. ‘Floppie!’ zei hij. Ik heb hem wel even uitgehoord natuurlijk – welke Spelen, welk tijdperk? 1988, 1992, 1996. Tof, ik hou van sporthistorie.”

Bovelander: „De dag nadat ik ja had gezegd werd jij kampioen. Ik wist dat je uit Haarlem komt, je naam is genoemd bij de verkiezing van Haarlemse sporter van het jaar. Ik zit in de jury.”

Jong buigt over tafel: „Aha! Maar weet jij ook wat ik weet daarover?”

Bovelander: „Ehm, wat bedoel je?”

Jong: „Ik heb me teruggetrokken. Ik kreeg een mail dat ik was genomineerd in de categorie ‘sport special’. Toen dacht ik: dát is niet de bedoeling. Ik ben sportvrouw van het jaar, of ik ben niks. Ik heb de juryvoorzitter gebeld. Ik vond dat ik mijn gevoel moest delen, anders weet niemand hoe dit voor mij voelt en zal het voor andere sporters zoals ik nooit veranderen.”

Bovelander: „Wat heb je toen gezegd?”

Jong: „Dat ik me niet thuisvoel bij de beschrijving van die categorie.”

Bovelander legt ons uit welke categorieën er zijn: sportman, sportvrouw, talent jongen, talent meisje, sportploeg, coach, sportvrijwilliger, oeuvreprijs. En ‘sport special’ dus, voor bijzondere sportprestaties door onder meer veteranen en parasporters. „Ik vind het goed dat je zegt dat je je daarin niet thuisvoelt, dat stemt tot nadenken.”

Jong: „De scheiding tussen Olympische en Paralympische Spelen vind ik prima. Maar paralympische sporters mengen met veteranen, daarvan ben ik niet overtuigd.” Ze vertelt dat André Cats, directeur topsport van NOC-NSF, haar belde voor advies. Bij het Sportgala willen ze de categorieën misschien aanpassen, zei hij. Twee categorieën voor paralympisch, zei ze, mannen en vrouwen.

Heeft Jong de aparte categorie voor Haarlemse topsporters als een belediging ervaren?

„Ik ben bezig met topsport”, zegt ze. „Dus ik wil als topsporter worden geëerd. Als dat niet centraal staat, vind ik het een ingewikkelde prijs.”

Bovelander: „Je wordt wel geëerd als topsporter, alleen de categorie is heel breed. Ik vind het goed om te horen hoe jij hierover denkt. In de jury zitten allemaal topsporters en jij woont in Haarlem, dus bij deze ben je uitgenodigd voor de jury van volgend jaar.”

Jong glimlacht. „Het gaat om gelijkwaardigheid. Paralympische sporters zijn niet gelijk aan olympische sporters, maar je kunt ons wel gelijkwaardig behandelen. Met dezelfde categorieën als valide sporters.”

Betekent het feit dat ze wilde meedoen met de valide sporters op het NK, dat ze het liefst altijd tegen valide sporters zou willen uitkomen?

Jong: „Ook in dat geval geldt: ik ben niet hetzelfde als Anouk Vetter, maar ik ben wél een gelijkwaardige verspringer. Op een NK doet de top-12 mee, daar hoor ik lachend bij. Maar als ik meedoe neem ik wel de plek van een valide sporter in. Doe ik buiten mededinging mee, dan ben ik een plus-1. Mijn doel is om het publiek te laten zien waar paralympiërs toe in staat zijn. Er komen nou eenmaal meer mensen af op het NK atletiek dan op het NK para-atletiek. Ik kan veel mensen verrassen en kennis laten maken met paralympische sport door tussen valide sporters te sprinten en te springen.”

Ik ben sportvrouw van het jaar, of ik ben niks

Fleur Jong

Bovelander: „Het is mooi dat paralympische sporters mee kunnen doen bij kampioenschappen van valide sporters, alleen vind ik toch niet dat het samen gaat, het is niet te vergelijken. Jij springt nu ongeveer dezelfde afstand als een valide sporter, maar over tien jaar heb je misschien blades waarmee je dertig meter springt.”

Ze veert op. „Ik hoop het! Hit me up!” En dan: „Je moet het ook niet vergelijken. Ik wíl niet meedoen op een regulier EK of WK, maar bij Nederlandse kampioenschappen mogen wij wel wat exposure krijgen. Wij paralympiërs hebben nog een beetje hulp nodig hè.” Later zal ze zeggen dat het haar stoort dat je overal olympische vlaggen ziet wapperen als je Papendal, het topsporttrainingscentrum in Arnhem, op rijdt. Nergens de paralympische. En pas sinds een jaar wordt daar op het grote ‘aftelbord’ ook afgeteld tot de Paralympische Spelen.

Bovelander: „Je bent een voorbeeld, voor volwassenen en kinderen met een beperking. Mensen zoals jij kunnen zorgen dat er verandering komt. Heb je met de organisaties gesproken?”

Jong: „Ja, maar als ik het open probeer te gooien, grijpen ze terug op de regels. Dat vind ik iets te simpel. Regels zijn een vertrekpunt, niet iets waar je je achter moet verschuilen.” Ze wil er verder over in gesprek met de verschillende partijen. De meeste mensen „deugen en zijn welwillend”, maar soms moet je doordrukken.

Bovelander: „Vind je het jammer dat jullie weinig in beeld zijn?”

Jong: „Ik vind het jammer voor de volgende generatie ‘Fleurtjes’ die nu net hun benen zijn verloren of” – ze knikt naar de drukke weg langs het restaurant – „nog een ongeluk gaan krijgen. Ik wil dat zij mensen zoals ik en Jetze Plat, handbiker, sneller tegenkomen en zien dat ze mogelijkheden hebben in het leven. Ik ben zelf mijn benen verloren toen ik zestien was. Ik was superbang, wist niet wat ik nog wel zou kunnen en wat niet. Studeren, sporten, zou er ooit nog iemand verliefd op mij worden? Die angst van jonge Fleurtjes kan minder worden als ik meer in beeld ben.”

Fleur Jong: „De scheiding tussen Olympische en Paralympische Spelen vind ik prima. Maar paralympische sporters mengen met veteranen, daarvan ben ik niet overtuigd.” Foto Merlijn Doomernik

Infectie

Jong was zestien jaar toen ze ernstig ziek werd van een bacterie in haar bloed. In het ziekenhuis werd ze drie weken in coma gehouden. Toen ze haar ogen opendeed, kreeg ze te horen dat haar rechtervoet en onderbeen, linkervoorvoet en hiel, en acht vingertoppen waren afgestorven en moesten worden geamputeerd. Ze lag drie maanden in het ziekenhuis, gevolgd door een revalidatie van drie maanden.

Een jaar na de infectie besloot ze haar linkervoet en kuit ook te laten amputeren. Ze liep intussen aardig goed met haar prothese op rechts, maar de huid van haar linkerhiel was fragiel, ging steeds open. Zij wilde lopen, verder met haar leven, maar links vertraagde haar.

Bovelander: „Heb je zelf besloten dat links eraf moest?”

Jong: „Ja. Ik heb het eerst met mijn prothesemaker besproken, die zei: goed plan, met die hiel wordt het niks. De artsen wilden het aanvankelijk niet, ze willen niet zomaar gezond weefsel weghalen. Na meerdere gesprekken met artsen en een psycholoog mocht het.”

Tien jaar na de amputatie wilde Jong stilstaan bij wat er was gebeurd. Van haar therapeut leerde ze dat het oké is soms verdrietig te zijn – ook na al die tijd – maar ze voelde ook dat ze gelukkig was met wat ze als mens en sporter heeft bereikt en dat wilde ze vieren.

Met haar ouders is het moeilijk om het over de periode in het ziekenhuis te hebben, zegt ze. „Ik heb een goede relatie met mijn ouders, ze zijn er altijd voor me. Maar ik denk dat het voor hen zwaarder is geweest dan voor mij. Zij hebben die tijd heel anders beleefd. Ik heb niet meegemaakt dat ik bijna dood was, zij hebben wekenlang gedacht dat ze hun dochter misschien zouden verliezen.”

Bovelander heeft een dochter van 20 en een zoon van 18. Hij kan zich voorstellen dat ouders zo’n tragedie anders beleven dan een kind. „En ook ouders onderling: jouw vader heeft het waarschijnlijk anders ervaren dan jouw moeder. Dat trekt ook een wissel op je huwelijk en de rest van het gezin, op je broertje. Als dit mijn kind zou overkomen zou ik dat heel heftig vinden. Ik zou ook proberen te kijken naar: wat kunnen we er nog van maken? Hoe kunnen we je helpen om mee te blijven doen in de samenleving?”

Dat is precies wat haar ouders deden, zegt Jong. Voordat ze ziek werd danste en tenniste ze. En ze zat in 5 vwo. Haar moeder, fanatiek handbalster, bracht Jong in contact met snowboarder Bibian Mentel en atleet Marlou van Rhijn, beiden sporters met protheses. „Mijn moeder belde Bibian gewoon! Die belde iedereen! Voor informatie, voor houvast. Even later hebben we Bibian ontmoet op een paralympische talentendag. Bibian had een snowboardcarrière, een man en een zoon. Toen dacht ik: oké, dat kan dus allemaal. Ineens was mijn toekomstplan helder. Het beeld van Bibian met medailles en een gezin gaf me vertrouwen.”

Bovelander: „Ik zou heel trots zijn op mijn kind, als ik jou nu zie. Er gebeuren dingen in het leven die je niet in de hand hebt. Het gaat erom hoe je dat overwint en hoe je ermee omgaat.”

Haar blades werden haar wapens, zegt Jong. In een ander interview omschreef ze haar wedstrijdblades zo: „De makers hebben niet eens geprobeerd het op een echt been te laten lijken, ze zijn chic en strak, alsof ik in een actiefilm zit. Er is puur voor techniek en functionaliteit gekozen. Ik ben er supertrots op.”

Ze gaat gerust in een korte broek naar buiten, zegt ze, van starende mensen heeft ze geen last. „Ik merk het amper. Mijn benen zijn ook heel bijzonder, dus van mij mogen mensen kijken.”

Ze trekt haar spijkerbroek omhoog en laat Bovelander haar prothese zien. Ze wijst aan tot waar haar eigen been komt, en laat zien dat er in de koker een ventiel zit, zodat er lucht in en uit kan.

Mijn moeder belde Bibian Mentel gewoon! Die belde iedereen! Voor informatie, voor houvast. Even later hebben we Bibian ontmoet op een paralympische talentendag

Fleur Jong

Bovelander: „Hoe vaak krijg jij nieuwe benen?”

Jong: „Mijn dagelijkse benen gaan lang mee, maar mijn sprintblades vervang ik elke zes maanden. Mijn verspringblades elke drie maanden, maar dan alleen mijn afzetbeen, die heeft meer te verduren.”

Bovelander: „Spring je ook verder met een nieuwe blade?”

Jong: „Was dat maar zo. Het is altijd weer zoeken, ik heb twee maanden nodig om me de timing eigen te maken.”

Bovelander: „De hockeystick is mijn wapen. In een stick zit ook gevoel, elke nieuwe moest ik me ook eigen maken.”

Jong: „Ja, daar kan je het mee vergelijken.”

Floris Jan wil weten wat een blade kost.

Jong: „Drieduizend euro, voor één. Dat is alleen de blade, dan komt er nog een koker en een adapter bij. Ik zit in een luxepositie: ik help de fabrikant in IJsland met de ontwikkeling, zij sponsoren mij.”

Hockeyclinics in India

Atletiek gaf haar na een moeilijke tijd weer richting in het leven. Heeft hockey dezelfde functie in zijn leven gehad?

Bovelander: „Als jongen was ik verlegen. Zo verlegen dat ik onder de tafel ging zitten als er bezoek was. Mijn verlegenheid – en ik denk ook bescheidenheid – heeft me als hockeyer ver gebracht. In een team, hectisch met al het testosteron, is het een fijne eigenschap. Ik was een plezierig persoon om erbij te hebben, besefte ik achteraf. En door gewaardeerd te worden en op het podium te staan, ben ik een stuk zekerder geworden. Dus op die manier heeft de sport mij geholpen, ja.”

Nu organiseert hij met de Bovelander Foundation hockeykampen en clinics voor kansarme kinderen in India. „We brengen kinderen bij elkaar en leiden jonge coaches op. Sport brengt meer dan alleen het sportieve, het fysieke. Het hockeyen is de basis, maar kinderen leren verschillende life skills zoals samenwerken, doorzetten, voor jezelf opkomen, omgaan met tegenslag, omgaan met geld, menstruatiehygiëne en gendergelijkheid. De kracht van sport wordt vaak onderschat. Voor zowel de coaches als de opgroeiende kinderen is dit een kans op een beter leven met een vaste baan.”

Jong: „De sociale kant van sport is zó belangrijk, daar zet ik me ook voor in. Ik heb mijn eigen team opgericht, Team Para Atletiek. Ik was het in 2017 niet eens met de aanpak van de bond. Er moet meer aandacht zijn voor talentontwikkeling en de amateursporter met een handicap. Toen dacht ik: dan doe ik het zelf wel. Ik was twintig en mijn coach keek me aan, zo van: weet je wel wat je zegt? Maar uiteindelijk is het gelukt. Er zijn 1,7 miljoen mensen in Nederland met een handicap, 23 procent daarvan doet aan sport. Dat moet meer worden. Elke week hebben we trainingen voor volwassenen en kinderen, heel laagdrempelig, het gaat niet om topsport, maar om bewegen. Met elkaar.”

Jong is nu comfortabel met haar lichaam. Voor andere gehandicapten is het misschien heel ingewikkeld om naar de sportschool te gaan, of op een sportveld te staan, en nagekeken te worden.

Jong: „Dat kan je leren, door te sporten. Door ervaring op te doen en te praten met gelijkgestemden. We willen gehandicapten juist zelfvertrouwen geven.”

Bovelander: „Het is vaak ook een drempel die mensen zichzelf opleggen. Als een gehandicapte sporter in de sportschool is of zijn circuit afwerkt, kijken mensen vast, maar ik weet zeker dat ze vooral met bewondering kijken en denken: wat goed dat hij hier is.”

Jong: „Met het kijken moet je leren omgaan, maar je kunt er ook kracht uit putten.”

Bovelander: „We doen dus hetzelfde, realiseer ik me nu: kinderen bij elkaar brengen, mensen motiveren, samen sporten en je ervaring delen.”

Jong: „Jij zei vanavond: ‘Ik ben niet met sport bezig, maar met mensen’. Toen dacht ik: ja, dát is het. Ik sport wel, maar als ik kijk naar mijn team en de mensen die we proberen te helpen, zit ik toch meer op mensen dan op sport.”

Bovelander: „De energie die jij uitstraalt… Jij bent iemand met een beperking, maar eigenlijk heb jij totaal geen beperking. Er zit gewoon een mooi mens tegenover me die zonder beperking leeft, terwijl ze geen benen heeft.”

Jong: „Ik noem het nooit een beperking. Ik noem het een handicap. Het beestje bij de naam. Handicap is een feit, beperking voelt als een tekortkoming, alsof er een grens is, alsof ik niet verder kan, maar ik kan wél verder springen en harder lopen.”

Bovelander: „Ik zeg het even opnieuw. Ik zie jou hier zitten, met een handicap, zonder beperking.”

Jong:Yes, dat is het belangrijkste. Onbeperkt zijn, in alles.”

Bovelander: „Misschien heeft je kat nu ook een handicap.”

Jong: „Haha, ja, het zou kunnen, dat ze is aangereden.”

Bovelander: „Maandag vergadert de jury van Team Pim, een initiatief dat jonge talenten in Zuid Kennemerland ondersteunt. We gaan sporters nomineren. Ben je erbij?”

Jong pakt haar telefoon en kijkt in haar agenda. „Ja, ik kan!”

Later die avond appt ze dat haar kat terecht is. Beau is zonder handicap thuisgekomen.

Fotografie Merlijn Doomernik