Opinie | Zonder een groene financiële sector redden we het niet

Het gebruik van fossiele brandstoffen moet zo snel mogelijk worden afgebouwd om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. In het Emissions Gap Report van de Verenigde Naties uit 2022 schreef ik met co-auteurs dat een transitie van het financiële systeem daarvoor een cruciale voorwaarde is. Daarbij moeten de investeringen in duurzaamheid harder stijgen, en investeringen in fossiele brandstoffen juist snel dalen.

Eerst het goede nieuws. Investeringen in schone energie zijn volgens het Internationale Energie Agentschap (IEA) in de afgelopen vijf jaar met 50 procent toegenomen tot een recordhoogte van 1740 miljard dollar in 2023. Die trend zet door. Er werd vorig jaar voor het eerst meer in zonne-energie geïnvesteerd dan in olie. Ondertussen laat onderzoek zien dat investeringen in duurzame energie in de tien jaar voor Ruslands invasie van Oekraïne meer rendement opleverden dan investeringen in fossiele brandstoffen.

Dan het slechte nieuws: volgens hetzelfde IEA groeien de investeringen in fossiele brandstoffen ook, al voor het vierde jaar op rij. Daar gaan we nog spijt van krijgen, want fossiele infrastructuur zoals kolencentrales, pijpleidingen en boorplatforms gaan vaak tientallen jaren mee. Bovendien werken zulke investeringen de duurzame transitie tegen. Je kunt geld maar één keer uitgeven en investeringen in fossiele brandstoffen verstevigen onze verslaving eraan.

Politiek gevoelig

Financiële instellingen spelen met hun investeringen dus een sleutelrol bij het tegengaan van de klimaatcrisis, maar nemen die nog onvoldoende waar. Dat komt ook omdat beleid relatief nieuw en weinig sturend is. In het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 staat dat financiering in lijn moet worden gebracht met koolstofarme en klimaatbestendige ontwikkeling. Dan heb je het dus niet alleen over meer investeringen in hernieuwbare energie, maar óók over het afbouwen van klimaatschadelijke investeringen. Dat ligt echter politiek zo gevoelig, dat er nauwelijks verder over wordt onderhandeld. Ondertussen zijn allerlei landen wel beleid aan het ontwikkelen die financiële instellingen ertoe moet bewegen om klimaatrisico’s transparant maken. Het idee is dat die risico’s vervolgens worden meegewogen bij het doen van investeringen.

Die risico’s hangen enerzijds samen met de transitie naar een duurzame economie. Door de snelle technologische ontwikkeling op het gebied van duurzaamheid, ‘strandt’ mogelijk 1.000 miljard aan activa in fossiele brandstoffen. Denk aan kolencentrales die opeens niets meer waard zijn omdat de vraag ernaar wegvalt. Als strenger klimaatbeleid de wereldwijde opwarming gaat beperken tot 2 graden, kan dit bedrag oplopen tot 4.000 miljard dollar. Zij die het langste doorgaan met investeren in fossiele brandstoffen, zullen uiteindelijk opdraaien voor de grootste afschrijvingen.

Anderzijds gaat het om de fysieke risico’s van klimaatverandering, zoals droogtes en overstromingen. Er is in de financiële sector een ware ratrace gaande om daaraan gerelateerde investeringsrisico’s inzichtelijk te maken. Nu al trekken verzekeraars zich terug uit verzekeringen tegen bosbranden in Californië en stormen in Florida. En ABN Amro en toezichthouder AFM pleiten voor het meenemen van klimaatrisico’s in huizenprijzen.

Klimaatambities opgeschroefd

De afspraken uit Parijs, het inzichtelijk maken van klimaatrisico’s en morele argumenten ten spijt: ING en andere financiële instellingen doen nog steeds te weinig tegen klimaatverandering. In haar klimaatrapport uit 2023 stelt ING zelf ook dat de financiële sector een belangrijke rol heeft bij de transitie naar duurzaam. In het rapport presenteert ING een berekening van een deel van de broeikasgassen die worden uitgestoten als gevolg van ING’s leningen in 2022. Daaruit blijkt dat de bank verantwoordelijk was voor de uitstoot van ten minste 61.4 megaton aan broeikasgassen (CO2eq). Dat is vergelijkbaar met de uitstoot van heel Ierland of Zweden.

Na de recente klimaattop in Dubai, waar ING-bestuursvoorzitter Steven van Rijswijk ook aanwezig was, schroefde de bank eerdere klimaatambities op. Doel is nu bijvoorbeeld om per 2030 35 procent minder leningen uit te zetten binnen de olie- en gasexploratie en -productie. Intussen heeft ING sinds het akkoord van Parijs wél voor 83,2 miljard euro aan obligaties uitgegeven voor de fossiele sector.

Met die wispelturigheid ondermijnt ING het bereiken van de doelstellingen van Parijs. Dat is vragen om problemen. Vooruitlopend op de behandeling van de zaak die Milieudefensie wil gaan aanspannen tegen ING, kan de bank maar beter haar klimaatambities verhogen. Stel dat de rechter inderdaad oordeelt dat de klimaatambities van ING niet in lijn zijn met de doelen van Parijs. Dan zou het vreemd zijn als de overheid – als ondertekenaar van dit akkoord – ING als huisbank behoudt.

Ik verwacht dat deze rechtszaak ook andere financiële instellingen stimuleert om hun klimaatambities te verhogen. Daarnaast zal de zaak inzicht geven in overheidsbeleid voor financiële instellingen – en waarschijnlijk duidelijk maken dat huidig beleid te vrijblijvend is op klimaatgebied. Een groene toekomst is alleen mogelijk met een groene financiële sector. Het is jammer dat een milieuorganisatie nu via een rechter de vinger op de zere plek moet leggen.