Na wat leek op twee jaar tevergeefs onderhandelen, herrees begin deze maand plots de Europese richtlijn voor platformwerkers. De lidstaten kwamen tot een akkoord over mensen die voor ‘platforms’ als Uber en Deliveroo werken.
Commissievoorzitter Ursula von der Leyen spreekt van een „win-win” voor platforms en de werkers. Demissionair minister Karien van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, CDA) noemt het „een belangrijke mijlpaal” en EU-parlementariër Kim van Sparrentak (GroenLinks) ziet een „enorme overwinning”. Dit akkoord draagt inderdaad bij aan het succes van de sociale pijler van de Europese Unie. Tegelijk toont de aangenomen richtlijn een zwakke plek van de EU.
Het probleem van de platformwerker moge inmiddels bekend zijn. Platforms huren werkers in als zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), waardoor ze geen recht hebben op sociale voorzieningen als pensioenopbouw en vakantiedagen. De afgelopen jaren zijn er veel rechtszaken gevoerd over of er eigenlijk geen sprake is van een werknemersverhouding. Platformwerkers hebben in tegenstelling tot zzp’ers bijvoorbeeld vaak geen ‘ondernemersvrijheid’ om hun eigen tarieven of uren te bepalen.
Specifieke kledingeisen
Doordat elke nationale rechter in dergelijke rechtszaken een eigen aanpak kiest, is er onduidelijkheid ontstaan en ontbreekt het aan de gewenste bescherming. De Europese Commissie wil deze onduidelijkheid aanpakken en presenteerde daarom in 2021 een wetsvoorstel om de regels voor de platformeconomie in de verschillende lidstaten gelijk te trekken. Het voorstel bevatte vijf criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of er sprake is van een werknemersverhouding tussen het platform en de werker. Bijvoorbeeld wanneer het platform de vergoeding bepaalt of specifieke kledingeisen stelt. Als aan minstens twee van deze criteria zou zijn voldaan, werd de platformwerker beschouwd als werknemer in plaats van zelfstandige.
Het doel was helder: alle lidstaten zijn verplicht om dezelfde criteria toe te passen bij de beoordeling van werknemersverhoudingen. Dit betekent dat er geen ruimte is voor verschillende nationale benaderingen, met als resultaat een uniforme Europese bescherming.
Lees ook
De vakman is: A) werknemer B) zelfstandige C) weet niet
De richtlijn schoot echter in het verkeerde keelgat van een aantal lidstaten, die de vrijheid willen behouden in hun nationale arbeidsrecht. De richtlijn die nu definitief is aangenomen, is een afgezwakte versie van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Opvallend is dat de vijf criteria volledig zijn geschrapt, waardoor er nu geen uniform kader meer is. In plaats daarvan wordt elke lidstaat verplicht om binnen twee jaar zélf criteria vast te stellen die gebruikt kunnen worden om te bepalen of een platformwerker zelfstandige of werknemer is. De EU verplicht dus tot actie, maar laat het aan elke lidstaat over om specifiek te bepalen hoe die actie eruit moet zien. Het is in het geheel niet duidelijk hoe landen dit gaan oppakken.
Marktdenken boven welvaart
Deze gang van zaken schetst een gemengd beeld. Enerzijds is de aangenomen richtlijn een stap richting het beschermen van platformwerkers. Het Europese integratieproces heeft marktdenken en competitie lange tijd de voorrang gegeven boven welvaartsbeleid en bescherming van sociale rechten. De richtlijn zoekt daarentegen een balans tussen een digitale economie met ruimte voor innovatie en de sociale bescherming van werknemers. Dit is een positieve ontwikkeling en het is hoog tijd dat de lidstaten aan het werk gaan.
Anderzijds toont deze afgezwakte richtlijn aan dat de EU onvoldoende grip weet te krijgen op het nationale arbeidsrecht en de positie van de platformwerker. Het algemene belang van de EU wordt zo verwaterd door lidstaten die het nationale belang vooropstellen (met Frankrijk als meest uitgesproken regering tégen). Het legt de zwakke plek bloot van de EU: succesvol in het stimuleren van een Europese vrije markt, maar de bescherming van welvaart blijft hangen op nationaal niveau. Hierdoor ontstaat er een ontkoppeling van het economische (op Europees niveau) en het sociale (op nationaal niveau).
Het is problematisch dat de EU er onvoldoende in slaagt om binnen de platformeconomie deze twee niveaus te verzoenen. Met name natuurlijk voor de platformwerker. Er bestaat het risico dat een nationaal kader onvoldoende bescherming biedt. Daarbij komt dat de verschillende criteria erg uiteen kunnen gaan lopen. Maar het is ook problematisch voor de EU zelf, die heeft beloofd een stevig sociaal beleid in Europa te realiseren en er slechts gedeeltelijk in slaagt dit af te dwingen.
De aangenomen richtlijn is een goede stap, maar om de platformeconomie werkelijk sociaal te maken, is een gecoördineerde Europese aanpak noodzakelijk. De EU dient daarom niet alleen grip te hebben op de Europese markt, maar ook op het arbeidsrecht voor hen die werken binnen die Europese markt.
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’