Opinie | We hebben het verhaal over de oorlog in Indonesië niet kunnen kantelen

Indonesië Nu het onderzoek naar de manipulatie door de Nederlandse autoriteiten van de feiten over de oorlog in Indonesië wordt gepubliceerd, wijst op een zwakke plek in het onderzoek: het archief was Nederlands en dat werkt verhullend. Bovendien is Indonesiërs weinig gevraagd.
Mariniers trekken de plaats Tanggul, bij Surabaya, binnen in 1947.
Mariniers trekken de plaats Tanggul, bij Surabaya, binnen in 1947. Foto ANP

Er is de afgelopen jaren zo ongelofelijk veel geschreven over het Nederlandse militaire optreden in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, dat je je gaat afvragen of al die woorden wel nodig waren. Peter Romijn en ik doen daar vandaag nog een schep bovenop, met het boek Talen van geweld, dat de informatiestromen over het oorlogsgeweld analyseert, Een presentator zei me bij het verschijnen van het slotboek Over de grens van het onderzoekprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië’ in februari 2022 dat hij het allemaal wat ‘massief’ vond. Al die studies die maar herhalen hoeveel geweld de Nederlanders gebruikten. Het is in zijn herhaling inderdaad wat kolossaal – maar in zijn verschrikking ook.

Belangrijker is de vraag of die reeks, naast de evidente waarde van de boeken, niet ook een paar kansen heeft gemist. Is het verhaal nu gekanteld? Staan we in een andere verhouding tot onze eigen en de Indonesische geschiedenis? Weten we structureel meer dan pakweg zes of zestig jaar geleden? Hier is het antwoord: ja, maar vooral: nee.

Ongetwijfeld zijn er veel nieuwe details boven water gehaald – denk aan de rechtspraak, de martelingen, het gebruik van artillerie. Ze hebben onze kennis over de oorlog aanzienlijk vergroot.

Herhaling

Aan de andere kant zien we op wat hoger begripsniveau echter vooral een herhaling van zetten, een voortzetting van het discours dat al sinds de jaren veertig dominant is in Nederland. Hoe erg was de oorlog? Hoe frequent was het geweld? Voor Indonesiërs is dit een nagenoeg lege exercitie. Waar je ook komt in Indonesië, de herinneringen aan het Nederlandse optreden zijn overal aanwezig en overal zijn de sporen van het geweld in de vorm van grafvelden en monumenten zichtbaar. Maar Indonesiërs wordt weinig gevraagd, en ook in dit programma en ons boek kwamen ze er karig van af. Bovendien wordt hun stem in Nederland zelden echt serieus genomen.

Een van de zwakke elementen van het onderzoek – het klinkt vreemd uit het toetsenbord van de historicus en gewoonweg vals uit dat van iemand die net een ruwe vijfhonderd bladzijden binnen het programma heeft geproduceerd – is de sterke afhankelijkheid van de geschreven bronnen en dan vooral die uit Nederlandse archieven. Niet dat bronnenonderzoek op zich verkeerd is, maar al vele decennia putten Nederlandse historici uit de archieven die Nederlandse militaire en civiele bestuurders hebben aangelegd.

Lees ook: Onderzoek: Nederlands leger gebruikte ‘structureel extreem geweld’ in Indonesië

Zoals Peter Romijn en ik in ons boek betogen, werkt die afhankelijkheid van deze bronnen – die in feite de constructies van de Nederlandse oorlogsinstanties zijn – zowel verhelderend als verhullend. Het eerste omdat er gewoonweg veel in te vinden is. Het laatste omdat wie schrijft en bewaart ook het narratief bepaalt en stiltes creëert. Wat de archieven wel haalt, heeft ons discours blijvend bepaald. We praten als het ware nog steeds in de termen waarin die archieven zijn opgesteld. Hoe erg was het geweld, hoeveel oorlogsmisdaden waren er, was het geweld structureel? Bovendien werd en wordt de Indonesiër nauwelijks iets gevraagd en zitten we vooral in onze eigen vuile navel te staren.

Hoewel ik heb geprobeerd af en toe wat nieuws te zeggen, ben ik me ervan bewust dat de zwaartekracht van het Nederlandse discours ook aan dit boek dat vandaag verschijnt heeft getrokken.

Voor wie het hele onderzoek soms wat veel is, is er de literatuur. Romans bewegen zich bovendien waar de historische bronnen niet gaan en roepen vragen op die buiten de gedocumenteerde geschiedenis vallen.

Ik ben me ervan bewust dat de zwaartekracht van het Nederlandse discours ook aan dit boek dat vandaag verschijnt heeft getrokken

Zo verscheen in 1969 Eer de haan kraait … van Jan Varenne (ps. van Jan van Waveren, 1928-2011). Hier staat in het bestek van 118 pagina’s een gecondenseerde versie van het Nederlandse legeroptreden in Indonesië. En het brengt ons dichter bij de beleving van een Nederlandse soldaat dan welke historicus ook kan komen.

Ik las het als een oertekst. Alles wat er na dit boekje geschreven is en wordt, is ongetwijfeld genuanceerder en uitgebreider, maar in kale essentie staat het verhaal er al sinds 1969. Niet in de Excessennota uit dat jaar, dat het geweld wel zichtbaarder maakte maar niet verklaarde en in haar selectiviteit en framing zelfs verhullend was. Maar wel in deze sobere 118 bladzijden.

Lees ook: Wanneer erkent Nederland de eigen oorlogsmisdaden in Indonesië?

Van Waveren arriveerde in december 1948 op Java en diende er tot december als huzaar in de 7 December Divisie. In dat ene jaar heeft hij, zo schrijft hij in de proloog, tien tot vijftien kampongs zien branden en in brand gestoken. Hij heeft de executies gezien van 45 tot 50 gevangen Indonesiërs.

Hij beschrijft martelingen, executies, beschieting van willekeurige Indonesische bewoners, plunderingen en strafexercities. Slechts in geheel geschoonde vorm werd verslag van de acties gedaan, waarbij alle verwijzing naar onoorbaar of misdadig optreden werd vermeden.

‘Mateloze verbijstering’

Deze codering en verhulling is eigenlijk precies zoals Peter Romijn en ik beschrijven in de militaire hoofdstukken van ons boek . Alleen is Varennes verslag veel krachtiger en evocatiever, authentieker ook omdat het uit de mond van een deelnemer komt. De novelle geeft niet alleen inzicht in het denken en doen van de militair, maar maakt ook de gang van zaken bij patrouilles, zuiveringen en executies begrijpelijker. „De gangbare theorie over gevangenen was, dat berechting niet mogelijk was. Ten eerste viel er niets te bewijzen, ten tweede was het effect van gevangenen naar Bandoeng (krijgsraad, red.) te sturen nihil want ze konden ze daar niet hebben en ze werden dan zomaar weer losgelaten en dan kwamen ze gewoon weer terug. De oplossing was dood schieten of vrij laten. Er werden er vele doodgeschoten.”

Als motivering voor het schrijven van dit boek geeft Varenne zijn ‘mateloze verbijstering’: „Niet zozeer om de zinneloze excessen en de moeiteloze metamorfose van geregelde kerkgangers, goedmoedige dorpelingen, telgen uit regentenmilieu’s en solide socialisten tot vanzelfsprekende ‘bij-ontvluchtingspoging-neerschieters’. Verbijstering vooral om te ontdekken, dat moraal alleen geldt binnen de eigen kolonie ratten.”

Zou een historicus zoiets geschreven kunnen hebben? Het boekje vertelt eigenlijk alles wat Nederland tijdens de oorlog niet wilde weten, wat verantwoordelijke militairen, bestuurders en politici moedwillig hebben verdonkeremaand en waar sommigen in Nederland nu nog steeds niet aan lijken te willen.