Opinie | Wat is de waarde van een Arabisch leven?

De eerste keer dat ik Libanon bezocht was ik een lachebekje met (toen al) dezelfde bos donkere krullen als mijn vader, die, enkele dagen na mijn geboorte, Nederland werd uitgezet. Hij verbleef hier als illegale vluchteling met een Italiaanse vrouw en ondanks het feit dat er al zeven jaar lang een hevige burgeroorlog woedde in zijn thuisland mocht hij niet blijven. Hij miste mij vreselijk en de familie in Libanon wilde deze kleine spruit ook graag ontmoeten.

Mijn destijds 20-jarige moeder nam mij gewoon mee naar Beiroet, wat destijds zo ongeveer de meest gevaarlijke plek op aarde was. Ze herinnert zich nog goed dat ze met mijn vader meeging om zijn papieren te vernieuwen in Oost-Beiroet – daarvoor moesten ze de Green Line oversteken, de grens die Oost- en West-Beiroet verdeelde. Zonder blikken of blozen liepen ze langs de sluipschutters en staken ze over naar de ‘vijandige’ kant van de stad. Ik bleef thuis bij teta (oma). Dit was in 1982, een paar maanden voor de tweede, grote Israëlische invasie van Libanon (na de eerste van 1978). Hezbollah bestond toen nog niet.

In 2006 zouden we voor de eerste keer als gezin samen een reis naar Libanon maken. De dag voor vertrek zette ik de televisie aan: Israël had het vliegveld van Beiroet gebombardeerd. In plaats van onze familie na jaren eindelijk weer te omhelzen moesten we vanaf de bank lijdzaam toezien hoe er meer dan een maand lang bommen op hen regenden.

Ik zie nu zelf al jarenlang met eigen ogen hoe Israël Libanon continu terroriseert. Zelfs tijdens ‘rustigere’ periodes hoor je het irritante gezoem van drones, de laagvliegende gevechtsvliegtuigen die regelmatig de geluidsbarrière doorbreken, de continu dreigende, treiterende taal, dat het een kwestie van tijd is tot ze ons weer gaan bezetten, de manier hoe ze dag in, dag uit, de Palestijnen – die voor mij, net als voor vele anderen, als familie voelen – op elk mogelijke manier het leven zuur maken. Maar zelfs na bijna een jaar van hevige gevechten aan de zuidelijke grens – waar ik een maand geleden nog op het strand lag en midden in een loom half-dutje wakker schrok door een luide knal, waarop gelukzalig gejoel en geklap volgde, sommigen deden zelfs een dansje om de nonchalante onverschrokkenheid te onderstrepen – had ik niet verwacht dat ik op een dag zou horen dat in een paar seconden tijd, de levens van al mijn landgenoten voor goed zouden veranderen.

Sabra en Shatila

Het valt niet te beschrijven hoe het voelt wanneer een duizelingwekkend dystopische aanval op duizenden van je landgenoten – waaronder Fatima, een meisje van negen – wereldwijd, door politici en ‘respectabele’ media, wordt omschreven als ‘briljant’ en ‘vernuftig’. Om toe te zien hoe mensen bijna liepen te kwijlen over beelden van duizenden simultaan gedetoneerde piepers, in supermarkten, bij mensen thuis, in ziekenhuizen – veel dokters, verpleegkundigen en ambulancepersoneel dragen immers ook piepers, zeker in een land met een van de slechtste internetverbindingen ter wereld – en deze afgrijselijke gebeurtenis bejubelden als ware het een overtrokken Hollywoodfilm.

Israël als agressor of schurkenstaat: voor miljoenen Palestijnen en Libanezen is dat slechts een constatering

In Libanon hebben we het al jaren – al dan niet met een flinke dosis sardonische humor – over het wachten op de oorlog die maar niet komt. Terwijl men nog steeds de fysieke en mentale littekens draagt van de voorgaande oorlogen (de Libanese burgeroorlog van 1975 tot 1990, de oorlog met Israël in de zomer van 2006) die eigenlijk nooit helemaal zijn geëindigd. De gruwelijke verschrikkingen in de vluchtelingenkampen Sabra en Shatila, toen zwaarbewapende falangisten onder toeziend oog en met behulp van Israël, in enkele dagen honderden zo niet duizenden Palestijnen en sjiitische Libanezen afslachtte, staan al generaties lang in ons collectieve geheugen gegrift.

Sinds 8 oktober was de dreiging constant – menigeen in Libanon bleef volhouden dat het ‘slechts’ schermutselingen aan de grens betrof. Ook nadat mijn vriend Issam Abdallah, een video-journalist van Reuters, door een gerichte Israëlische aanval om het leven kwam. Ik herkende zijn gezicht meteen, toen ik het beeld zag van zijn collega die zijn weggeblazen been weer lieflijk op de juiste plek teruglegde. Hij had nou eenmaal zo’n karakteristieke kop. We hadden een traditie dat hij me altijd belde als hij weer vanuit een ander land verslag moest doen. Soms, als ik word gebeld met een onbekend nummer, denk ik nog steeds dat hij het is.

Sommigen weigerden het een oorlog te noemen om het lot niet te tartten, anderen waren van mening dat Hezbollah en hun aanhangers het aan zichzelf te danken hadden en redeneerden: ‘zo lang het maar aan de grens blijft, zijn het onze zaken niet’. De burgeroorlog, die het sektarische denken op scherp zette, is in veel opzichten na al die jaren nog springlevend.

En toen werd ieders nachtmerrie ineens werkelijkheid – echt niemand had dit verwacht, niet op deze manier noch op deze schaal – op een snikhete middag, waarop veel mensen zich op straat bevonden, boodschapjes deden, de kinderen van school haalden. In één klap duizenden mensen verminkt. Regelrechte terreur. Maar geen enkele krant die het zo noemde. Wat zegt het over de waarde van Arabische levens?

‘Superieure westerse beschaving’

Dat Israël een agressor is, of een schurkenstaat, klinkt voor sommigen misschien heftig in de oren. Maar voor miljoenen Palestijnen en Libanezen is dat slechts een constatering. Het is een perspectief dat door westerlingen als minderwaardig wordt beschouwd, ik weet het. Ik weet ook wat voor heilige status Israël in een aanzienlijk deel van het Westen nog altijd heeft, met Nederland als een van de trouwste, bevriende staten. Zelfs na meer dan 40.000 Palestijnse doden in Gaza (een zeer conservatieve schatting) en tienduizenden gewonden, is die status onomstreden. Deels vanuit het schuldgevoel dat westerse landen hebben voor de Holocaust – waar geen enkele Palestijn of Libanees iets mee te maken had – deels ideologisch – Israël als onderdeel van de zogenaamd superieure westerse beschaving en als vooruitgeschoven post in de strijd tegen de islam.

‘Pieperaanval’– hoe miniem en ludiek kun je de grootste terreuraanval in de geschiedenis van een land typeren?

Hetzelfde land dus dat al een jaar lang de Gazaanse bevolking collectief straft, met zelfs uithongering als wapen. Het land dat ziekenhuizen en vluchtelingenkampen heeft gebombardeerd. Het land dat terechtstaat bij het Internationaal Gerechtshof voor de misdaad der misdaden, genocide, en dat gedocumenteerd continu de zogenaamde rode lijnen van het internationaal humanitair recht straffeloos blijft schenden.

Een land dat daarmee wegkomt wéét dat het dezelfde misdaden kan herhalen, zonder ook maar enige repercussies. En dat doet het ook, met volle overgave.

Na de ‘pieperaanval’ (een vreselijke term, hoe miniem en ludiek kun je de grootste terreuraanval in de geschiedenis van een land typeren?) hield iedereen in Libanon haar adem in. Hezbollah, die bij deze aanval veel van haar strijders had verloren, kon het zich niet veroorloven om níet te reageren. Maar voordat zij de tijd hadden om een grootschalige tegenaanval te organiseren werd Libanon een paar dagen later zwaar gebombardeerd. Meer dan 500 doden in een dag. In een genadeloze Israëlische barrage van bommen op het Libanese volk, worden gezinnen weggevaagd. Nog net geen hele bloedlijnen, zoals in Gaza, maar geef het tijd.

Dahiyeh-doctrine

Israël heeft zich namelijk in de loop der jaren bekwaamd in het ‘strategisch’ bombarderen van woonwijken, dusdanig dat een Israëlische generaal er een speciale naam voor heeft bedacht: de Dahiyeh-doctrine. Deze militaire doctrine is vernoemd naar de dichtbevolkte en arme voorstad van Beiroet, die in de oorlog van 2006 hevig werd gebombardeerd door Israël. De doctrine houdt in dat civiele infrastructuur beschouwd mag worden als militair doelwit. Ik ken geen ander land in oorlog dat openlijk toegeeft burgerlijke doelen te treffen – niet per ongeluk maar doelbewust, als ‘afschrikkingskracht’. Is dat niet de definitie van terrorisme?

Veel westerse media werken er overigens bewust of onbewust aan mee zodra die berichten over ‘Hezbollah-wijken’ of ‘Hezbollah-bolwerken’. Handig voor de nieuwsconsument want die weet dan dat hij geen greintje medelijden hoeft te hebben voor de slachtoffers. Het zijn immers niet eens slachtoffers, iedereen weet toch dat in de ‘Hezbollah-wijken’ – in Dahiyeh alleen al wonen ongeveer 700.000 mensen – alleen maar Hezbollah-strijders leven? Die, zoals voormalig premier van Israël Naftali Bennet onlangs nog half hysterisch aankondigde op X, „hele raketinstallaties in hun huis hebben staan”? Daar wonen geen kinderen en vrouwen. Alleen maar hele enge mannen met baarden en wapens. Die zelf nooit kinderen waren. Je kunt ze namelijk zo kant-en-klaar van de terroristenboom plukken.

Israëlische ministers geven zelf aan geen onderscheid te zien tussen Libanon en Hezbollah, kondigen achteloos aan om Libanon „terug naar het stenen tijdperk” te bombarderen. Maar in Nederland houdt de minister van Defensie vol dat de levering van F-35-onderdelen door moet gaan, anders is Israël „vleugellam”. Is het dan overdreven om te stellen dat Nederland medeplichtig is aan massamoord?

Met zoveel voorbeelden weiger ik te zwijgen over wat mijn volk wordt aangedaan. En als Israël geen onderscheid maakt tussen Libanon en Hezbollah, waarom zou ik laatstgenoemde geen verzetsbeweging mogen noemen? Dat die partij zich in de (legitieme) Palestijnse strijd heeft gemengd beschouw ik dan als een daad van gerechtvaardigd verzet. Als kleuter vroeg ik eens huilend aan mijn vader: „Papa, waarom mag ik niet ook een Palestijn zijn, zoals mijn neefjes?” Hij antwoordde toen, terwijl zijn blik mijlenver leek: „Farah, we zijn allemaal Palestijnen.” Nu begrijp ik wat hij bedoelde.

Wij zijn geen getallen. Achter de cijfers van het aantal doden die vluchtig voorbij komen in nieuwsbulletins schuilen mensen – échte mensen met dromen, ambities en wensen, individuen in de bloei van hun leven. Dat we onze verminkte lichamen moeten etaleren om een greintje sympathie op te wekken bij dezelfde mensen die onze afslachting met belastinggeld blijven financieren is toch niet te bevatten? Ik ken deze mensen van dichtbij, ik leef, lach, huil en schreeuw met ze. Ik denk aan de moeder die afgelopen week te midden van de Israëlische bommenregen liefdevol haar huis schoonveegt, terwijl de familie op het punt staat om te vluchten. De waardigheid van de moeder om het huis spic en span achter te laten, zonder te weten of het gebouw bij terugkeer nog overeind staat. Ik denk aan Fulla de kat, de ‘beschermengel en strijdster van het Zuiden’ die altijd als enige achterblijft om de boel te bewaken als het hele gezin weer moet verkassen naar Beiroet, omdat het hen onmogelijk wordt gemaakt simpelweg te leven. Ik denk aan de jongen die vertelde: „Niemand van onze familie zit bij Hezbollah, wij zijn al generaties lang communisten. De enige die in ons kapotgebombardeerde huis zat is mijn tante.” Ze weigerde haar huis en haar vol gebloeide vijgenboom nogmaals te verlaten. Ze heeft de liefde voor die vijgenboom met haar leven moeten bekopen.


Lees ook

‘Elk geluid maakt mij bang, het vreet aan mij. Ze beroven ons van ons leven’, zegt de Libanese Hanine

Een  man loopt voorbij  de puinhopen die resten in Baalbek na een Israëlisch bombardement op de Libanese stad.