Hogere voedselproductie in de wereld heeft niet geleid tot vermindering van honger en ondervoeding. Op die paradox wijst het recent gepubliceerde jaarrapport van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de VN. Voor betere toegang van de armste mensen tot gezondere voeding is dus meer nodig dan alleen verhoging van de landbouwproductie. Er zou vooral moeten worden geïnvesteerd in verbeteringen van de organisatie van het voedselsysteem, in zaken als diversificatie, tegengaan van na-oogstverliezen en voedselhygiëne.
In de naoorlogse jaren is er veel gedaan aan het terugdringen van ondervoeding. In 1950 leed nog zo’n 65 procent van de wereldbevolking honger, maar dat aandeel is teruggebracht tot 25 procent in 1970 en 9 procent in 2020, vooral door de vermindering van de armoede in China. Helaas lopen de laatste jaren de cijfers weer op, door oorlogen en klimaatproblemen.
De wereldwijde ondervoeding is nu berekend op 733 miljoen mensen, wat betekent dat één op de elf mensen dagelijks met honger naar bed gaat. Een nog veel grotere groep van 2,5 miljard mensen heeft te kampen met overgewicht, vooral door slechte voeding, van wie er 880 miljoen aan obesitas lijden. Een derde van hen bevindt zich in arme landen in Zuidoost-Azië en Afrika ten zuiden van de Sahara. Ook in Nederland lijden dagelijks zo’n 200.000 kinderen honger, is één op de twaalf thuiswonende 65-plussers ondervoed, en heeft 15 procent van de volwassenen ernstig overgewicht.
Drinkwater en sanitaire voorzieningen
Nederland heeft zich de afgelopen decennia consequent ingezet voor het verbeteren van de voedselsituatie in de wereld. Ook het nieuwe kabinet geeft in het internationale beleid prioriteit aan voedselzekerheid en water. Er is een sterke internationale behoefte aan een grotere Nederlandse rol op deze terreinen, maar de vraag is of de huidige inspanningen wel effectief zijn. De Nederlandse waterbouwkundige expertise richt zich vaak op irrigatie, drainage en baggeren, terwijl voor het verbeteren van de voedingssituatie juist drinkwater en sanitaire voorzieningen (toiletten, handen wassen) van belang zijn: schoon water voorkomt diarree en is daarbij de beste manier om ondervoeding tegen te gaan.
Ruim 50 procent van de voedselproductie gaat verloren tijdens transport en opslag
Nederland heeft ook veel kennis en ervaring op het gebied van agrarische productie. Nederlandse bedrijven zijn intensief betrokken bij programma’s voor het gebruik van verbeterd zaaizaad in de groententeelt, de veredeling van aardappelrassen en de verhoging van de melkproductie in verschillende ontwikkelingslanden.
Het risico bestaat alleen dat deze inspanningen onvoldoende effect sorteren. Een verhoogde productie betekent nog niet dat de bevolking ook betere voeding tot haar beschikking krijgt. Een bedrijf als Friesland-Campina kan het aanbod van melkproducten in Indonesië, Vietnam, Pakistan en Nigeria substantieel doen toenemen, maar daardoor gaan de armste groepen niet automatisch meer melk drinken. Een groot deel van de tuinbouw en bloemenproductie uit Oost-Afrika is bestemd voor de export naar Europa. Andere voedselproducten (zoals uien en pootaardappels) worden op grote schaal vanuit Nederland geëxporteerd en bemoeilijken zo het werk van lokale producenten. Tenslotte zijn veel Nederlandse bedrijven actief in de voedselverwerking, wat maar beperkt bijdraagt aan gezondere lokale diëten.
Er is duidelijk behoefte aan een omslag van een aanbod-gericht beleid (‘doen waar Nederland goed in is’) naar een aanpak waarin het gaat om de vraag wat voedselsystemen op verschillende plekken in de wereld nodig hebben. Er zijn drie terreinen waarbij Nederlandse kennis en ervaring van nut kunnen zijn.
Informele bedrijfjes
In de eerste plaats zou de aandacht moeten uitgaan naar diversificatie van het dieet: ondervoeding wordt dan vooral bestreden met meer verschillende producten op het bord. Landbouwvoorlichting aan kleine boeren levert daaraan een belangrijke bijdrage.
Ten tweede is het goed om te beseffen dat driekwart van de lokale voedselhandel en -verwerking in ontwikkelingslanden in handen is van informele bedrijfjes. Flinke verbeteringen liggen binnen handbereik door hen krediet te verlenen waarmee ze hun bedrijfsvoering kunnen verbeteren. Het terugdringen van de immense na-oogstverliezen – nu gaat ruim 50 procent van de productie verloren tijdens transport en opslag – is daarbij eerste prioriteit.
Tenslotte zijn er gerichte programma’s nodig – veelal uitgevoerd door lokale organisaties – die het consumenten makkelijker maken om gezond te eten. Dat kan met maaltijden op scholen en in bedrijfskantines, huis-aan-huis-bezorging van een dagelijkse portie groenten, en meer hygiënische behandeling van voedsel op open markten.
De ervaring leert dat bij al deze activiteiten vrouwen een centrale rol spelen. Zij verrichten het meeste werk op het land, zijn de verkoopsters op de markt, bereiden het voedsel en zijn de spil van lokale organisaties. Effectief beleid gericht op voedselzekerheid begint dus met de actieve participatie van vrouwen, en schept ruimte voor de onmisbare soft skills die in de voedselproductie te vaak onderschat worden.