N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De kritiek op de Tunesië-deal van Mark Rutte, Giorgia Meloni en Ursula von der Leyen richt zich meestal op de mensonterende behandeling van zwarte migranten en het autocratische karakter van de Tunesische president. Een NRC-commentaar, begin augustus, trok het begin augustus breder en legde de „newspeak” van de deal onder de loep, daarbij onder meer verwijzend naar zinsneden als „met respect voor mensenrechten”, „mens-tot-mens-dialoog”, maar ook „groene transitie”. George Orwell, concludeerde de krant, „had het niet beter kunnen formuleren”.
Over die groene transitie horen of lezen we verder vrijwel niets. Toch is het noodzakelijk daar aandacht aan te besteden omdat de Brusselse plannen – zoals Tunesië helpen bij het opzetten van een waterstofindustrie – nogal wat negatieve consequenties kunnen hebben voor het land zelf, én uiteindelijk ook voor Europa.
Europa zet hoog in op de toepassing van waterstof. Overheid en industrie hebben de handen ineengeslagen. Waterstof wordt veelal gezien als dé oplossing voor een allesomvattende duurzame energievoorziening. Ook al is er in de marge nog enige discussie over de haalbaarheid (en dus wenselijkheid) van de uitgezette strategie, de noodzaak om waterstof uit zonrijke regio’s te importeren is boven elke twijfel verheven. Daar valt het een en ander op af te dingen.
De eerste en belangrijkste kanttekening betreft het gebruik van water. Elektrolyse, het proces waarmee waterstof uit water wordt gewonnen, vereist grote hoeveelheden water. Daaraan bestaat een ernstig tekort in Tunesië. Volgens de meest recente gegevens hoort het land bij de top-25 landen die het meest lijden onder waterstress. Ontzouting van zeewater zou een optie kunnen zijn, maar is niet alleen kostbaar en leidt tot ernstige milieuvervuiling. Rechtstreekse winning van waterstof uit zeewater lijkt vooralsnog toekomstmuziek evenals de mogelijk spectaculaire ontwikkeling waterstof uit lucht te produceren.
Tunesië hoort bij de top-25 landen met waterstress
De gevolgen zijn voorspelbaar. De landbouw, die het toch al zwaar heeft door lange periodes van droogte en extreme hitte, verpietert verder als het weinige beschikbare water ook voor de grootschalige productie van waterstof – voor de export naar Europa – wordt gebruikt. De voedselproductie voor de eigen markt komt nog meer in de knel en vergroot de importafhankelijkheid.
Een tweede factor die meeweegt betreft het grootschalige grondgebruik. Nieuwe energiecomplexen rond waterstofinstallaties gaan vergezeld van enorme velden met zonnepanelen. Lokale gemeenschappen (boeren, herders) worden van hun grond verdreven, vaak zonder redelijke compensatie. Als je mijn grond afpakt, pak je mijn zuurstof af, is een veelgehoorde verzuchting onder boeren die onteigend dreigen te worden. Productie voor eigen behoefte komt verder in de knel en verhoogt opnieuw de afhankelijkheid.
Ook ‘Team Europa’, zoals Rutte, Meloni en Von der Leyen zich noemden, spreekt over de noodzaak de groeiende werkloosheid in landen als Tunesië aan te pakken. Die is inderdaad schrikbarend hoog: vooral onder jongeren loopt dat op tot zo’n 35 procent. Helpt de vestiging van waterstoffabrieken daarbij? Dat is een derde factor die aandacht verdient. Schattingen van het aantal duurzame banen zijn allesbehalve indrukwekkend. De meeste werkgelegenheid wordt gecreëerd tijdens de bouwfase, daarna is dat veel minder. Daar komt nog eens bij dat de projecten vooral in die gebieden gesitueerd worden die toch al geprivilegieerd zijn, met een vergroting van de regionale verschillen als gevolg.
Groen staal
Is er naast alle twijfels misschien toch een lichtpuntje als Tunesië, na installatie van waterstofinstallaties, zijn industriële sector een duwtje in de rug kan geven? Ook hier helaas geen goed nieuws. Het zou voor de lokale economie voordelig(er) kunnen uitpakken als Tunesië bijvoorbeeld zelf in staat is om met de gemaakte waterstof (of afgeleide producten) zélf downstream industriële productie op te zetten? De productie van ‘groen staal’ wordt in dat verband wel eens genoemd. Zoals econoom Adam Tooze onlangs in Foreign Policy uitlegde, gaat deze optimistische inschatting voorbij aan het harde gegeven – en dat is de vierde factor in dit relaas – dat het Europese landen juist te doen is om op zo voordelig mogelijke manier de levering van groene energie te garanderen en daarmee banen in de eigen industriële sector veilig te stellen.
Als we – de vijfde factor – vervolgens inzoomen op de belangrijkste spelers in dit krachtenveld, dan wordt het patroon nog duidelijker. De Tunesische overheid is, onder druk van onder meer de Wereldbank en belangrijke actoren als Duitsland, bezig hernieuwbare energieprojecten te privatiseren. Buitenlandse private investeerders krijgen voorrang boven lokale bedrijven (die niet kapitaalkrachtig zijn noch de technologische kennis in huis hebben). Lokale, kleinschaliger initiatieven vallen daarbij buiten de boot. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de meeste waterstoflobbyclubs energiebedrijven goed vertegenwoordigd zijn. Daar valt voor Tunesië nauwelijks tegenop te boksen, ook niet via publiek-private partnerschappen.
Boemerangeffect
Met de Tunesië-deal doet de EU opnieuw mee aan de outsourcing van het migratieprobleem aan derde landen in ruil voor geld. Lag voorheen het accent volledig op veiligheidsmaatregelen, nu is het verhaal anders. Schijnbaar wordt ook gemikt op de aanpak van economische problemen die tot migratie leiden. Los van de discussie over mensenrechten is deze aanpak gedoemd te falen als niet eerst de ‘win-verliesvraag’ wordt gesteld.
Wiens belangen worden hier gediend? Energiezekerheid voor Europa staat voorop. Wat levert het de Tunesiërs op? Als de plannen worden doorgezet moet Europa ironisch genoeg rekening houden met een boemerangeffect. Lees: vergroting van de migratiedruk.