N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Alle ombudsmannen knikten instemmend toen de Finse onderzoeker Jussi Latvala op het Londense congres van de Organization of News Ombudsmen enkele aanbevelingen presenteerde over hoe meer transparantie het vertrouwen in de journalistiek kon vergroten. Bijvoorbeeld deze: „Als journalisten transparant zijn over hun bronnen, methoden van informatiewinning en mogelijke vooroordelen, helpt dat om geloofwaardigheid en vertrouwen bij het publiek te verwerven.”
Het paste bij de oproep die Margaret Sullivan, oud-ombudsman van The New York Times, even daarvoor had gedaan in haar keynote speech: journalistiek moest maatschappelijk vertrouwen winnen door radical transparency. Ze gaf er goede, concrete tips bij. Zo vond ze dat hoofdredacties vaker uitleg moeten geven aan lezers over het hoe en waarom van bepaalde beslissingen. Ook maakte ze bezwaar tegen het ‘parkeren’ van wederhoor in kadertjes bij een artikel. Wat relevant is, hoort thuis in de lopende tekst.
En media moeten aanspreekbaar zijn via hun ombudsmannen, mompelden de ombudsmannen in Londen – transparantie is immers hun core business. Ze werden echter ruw uit hun droom van zelfbevestiging gewekt toen de Finse onderzoeker verklapte waar hij zijn tips over transparantie en vertrouwen vandaan had: de tekst was van ChatGPT.
Erger: het was ook niet waar. Uit onderzoek dat tot nu toe is gedaan, blijkt dat meer openheid niet of nauwelijks effect heeft op hoe geloofwaardig een nieuwsmedium wordt gevonden. Wanneer iemand oneerlijkheid vermoedt, wordt dat probleem niet verholpen door méér informatie. Uit ander onderzoek naar wantrouwen is al gebleken dat het lastig is om een (in elk geval deels) gevoelsmatig probleem aan te pakken met puur rationele middelen. Voor je het weet jaag je het wantrouwen alleen maar aan; mensen willen niet zozeer weten ‘hoe de worst wordt gemaakt’, maar er simpelweg op vertrouwen dat het productieproces in orde is.
In de post bleek de stapel ‘moedwil’ de helft van die voor ‘misverstand’
De koude transparantiedouche op het congres maakte mij na thuiskomst nieuwsgierig naar NRC zelf, een krant in een land waar het wantrouwen wordt uitgevent als waterijsjes op een hete stranddag. Onlangs was het jaarlijkse ‘Digital News Report’ van Reuters Institute redelijk geruststellend. Het vertrouwen in NRC is stabiel (een 6,5 van het gehele publiek en een 7,4 bij NRC-lezers).
Hoe zit dat bij mensen die NRC niet alleen kennen en lezen, maar ook iets op de krant aan te merken hebben? Bij het naderen van de zomer – waarin deze rubriek een tweewekelijkse frequentie heeft – heb ik niet wetenschappelijk, maar wel nauwgezet geprobeerd te bekijken hoe wantrouwend NRC-klagers zijn.
De post van de maand juni verdeelde ik in tweeën: een stapel moedwil en een stapel misverstand. Op de eerste belandden epistels waarin de schrijver het vermoeden uitsprak dat het falen van NRC het gevolg was van opzettelijk, ideologisch gemotiveerd handelen. Er waren 29 brieven van die strekking, met teksten waarin de krant wordt aangeduid als „kritiekloze spreekbuis” van warmtepomppropaganda, als vertegenwoordiger van het „leugenachtige westen”, als lijder aan „intellectuele hoogmoed (voor de val)” en als medium waarin „het opdringen van meningen een onaangenaam scherpe kant begint te krijgen”. Scherpe kantjes hebben vaak betrekking op de oorlog in Oekraïne, het slavernijverleden en oversterfte. Een deel van de briefschrijvers lijkt gedreven door een zeker verwijtgenoegen, maar wellicht ben ik in dat opzicht te wantrouwend. (Al was er deze week iemand die zich bij voorbaat opwond over wat hij verwachtte te lezen in de aanloop naar Keti Koti).
De tweede groep kritische lezers (stapel ‘misverstand’) was ruim tweemaal zo groot: 75 brieven. Deze lezers zagen vergissingen en onoplettendheid en lijken te verwachten dat NRC uiteindelijk tot inkeer zal komen. Dat sluit harde kritiek niet uit. Veruit de meeste aanmerkingen kwam afgelopen maand op een column van Rosanne Hertzberger. In die brieven waren de veroordelingen scherp en was de verontwaardiging groot, maar aan de intenties van de krant werd zelden getwijfeld. Intussen kunnen ook deze critici flink genoeg hebben van de krant en deze „miezerig” noemen. Maar ook: „Ik persisteer omdat de NRC me ter harte gaat, niet om het u moeilijk te maken.”
Al met al vond ik het een interessante nulmeting; vooraf had ik gegokt dat klagers vaker wantrouwend zouden zijn. Belangrijk is dat lezers die de krant wantrouwen evenzeer een punt kunnen hebben als de anderen. Iedere redelijke vraag heeft recht op een redelijke uitleg: in sommige gevallen lijkt dat ook (even) te helpen tegen het wantrouwen. Wat aansluit bij een veel voorkomend verwijt: dat de krant niet antwoordt als de lezer schrijft.
Dat transparantie de sceptische lezer niet zomaar zal overtuigen, is uiteraard geen reden om de luiken dan maar te sluiten. Helderheid over het journalistieke werk is niet zozeer een middel, maar ook een doel op zich, waar bij de krant veel aan wordt gedaan. In podcasts vertellen NRC-journalisten uitgebreid over hun werkwijze en keuzes. (En de NRC-podcasts oogsten zelden wantrouwen.) Geschreven onderzoeksverhalen gaan standaard vergezeld van uitleg over de herkomst van de informatie.
Waarbij het nuttig is om een oproep van Margaret Sullivan uit het begin van deze rubriek nog even in herinnering te brengen: dat de hoofdredactie royaal is met uitleg over het gevoerde beleid, ook als dat (het onderwerp dat het afgelopen jaar voor de meeste lezersergernis zorgde) gaat om het schrappen van rubrieken, bijlagen, columns en programmagegevens van radio en televisie.
Arjen Fortuin